1.   dresseren ww. 'africhten'
categorie:
leenwoord
Vnnl. dresseren 'opstellen (van een officieel document)' [1476; Stall. III], dresseeren 'instellen, in orde maken' [1584; WNT revisie], dresseren 'opstellen, opmaken (van een officieel stuk)' [1588; WNT], getemt en wel gedresseert 'getemd en goed afgericht (van paarden)' [1594; WNT wreed], dresseeren 'herstellen, in de juiste staat brengen' [1600; WNT renouvelleeren], dresseren 'opstellen, bijv. in slagorde' [1601; WNT slagorde].
Ontleend aan Frans dresser 'opmaken, opstellen' (waarbij ook de afleiding dressoir, en via het Engels dressing), ouder drecier, drecer 'klaarmaken, redigeren' [ca. 1050; Rey] < vulgair Latijn d(i)rectiare, een afleiding van Latijn dīrectus, het verl.deelw. van dīrigere 'richten, sturen', zie dirigeren. In het Vroegnieuwnederlands opnieuw ontleend aan Frans dresser 'africhten' [ca. 1550; Rey], in het bijzonder van honden voor de jacht, maar ook van andere dieren.
dressuur zn. 'africhting'. Nnl. dressuur 'africhting' [1833; WNT veld I], 'geestelijke dwang' [1900; WNT aanpakken]. Ontleend aan Duits Dressur 'africhting' [18e eeuw; Pfeifer], afleiding van dressieren 'africhten' (< Frans dresser) met de latiniserende uitgang -ur. In het Frans is dressage 'africhting' [1791; Rey] het gebruikelijke woord.


  naar boven