1.   slinks bn. 'arglistig'
Mnl. slinc 'links' [1240; Bern.], op haer slinke scoudre 'op haar linker schouder' [1276-1300; VMNW], Met slinker informacien 'met verkeerde informatie' [1460-80; VMNW], slyngks, lyncks 'links' [1477; Teuth.]; vnnl. slinks soms nog 'links' in van slincx tot recht, ende doen weder van rechts tot slincx [1515; MNW], meestal 'verkeerd, slecht, vals, arglistig' in Tslinxs gheselschap vol alder onseghen 'het slechte, rampzalige gezelschap' [1561; iWNT], Een slincx onweder 'een verschrikkelijk onweer' [1612; iWNT]; nnl. Slinkse practyquen 'valse praktijken' [1740; iWNT].
Afleiding met bijvoeglijke en bijwoordelijke -s (zie -s 1 en -s 2) van mnl. slinc 'links; verkeerd'. Verdere herkomst onzeker. Mogelijk een anlautvariant van mnl. linc 'links', zie links (FvW, NEW), of verwant met slinken (Toll.), met een betekenisontwikkeling van 'krom, ineengekronkeld' naar 'verkeerd, slecht' en vandaar 'links'. Het betekenisveld 'verkeerd, onhandig e.d.' wordt wel vaker gekoppeld aan een woord voor 'links', zie ook link 2 en sinister.
Fries: -


  naar boven