Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "etymologie in brontaal onbekend"

81 tot 90 van 127

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101 | 111 | 121

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



mus
museum
musical
muskaat
muskaatwijn
muskusrat
muts
muur 1
muur 2
muzak

muze

muzelman
muziek
muzikaal
mythe
mythologie
N
na
naad
naaf
naaien


81.   muze zn. 'beschermgodin van kunst en wetenschap'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Vnnl. muse 'godin van kunst of wetenschap' in Silenus tvoesterkind vanden Musen 'Silenus, het voedsterkind van de Muzen' [1548; WNT versluizen I], muse waren negen goddinnen aller wetenschap ende consten [1560; WNT wetenschap], aen de solder sijn de Musae's in haer ampt ... geschildert 'op het plafond zijn de muzen in hun functie geschilderd' [1599; WNT zolder].
Ontleend, wellicht mede via Frans muse 'muze' [13e eeuw; TLF], later ook 'inspiratiebron van een kunstenaar' [1575; TLF], aan Latijn Mūsa, dat zelf ontleend is aan Grieks Moũsa 'zanggodin, een der negen godinnen van kunst of wetenschap', met als varianten Aeolisch Moĩsa, Dorisch Mõsa, Spartaans Mõha < ouder *montya, van onbekende verdere herkomst.
De negen muzen waren dochters van de oppergod Zeus. Zij waren godinnen van de kunsten en wetenschappen, met functies en attributen die in de loop der eeuwen wisselden. Het aanroepen van een muze of de muzen was bij antieke schrijvers standaard; in de renaissance keerde deze gewoonte weer terug.
Fries: muze
82.   mythe zn. 'overlevering'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Nnl. mythe, mijthe 'sage, legende, overlevering' in de mijthen en wonderspreukige verhaalen der oude Hebreeuwen, Egijptenaaren, en andere Volken 'sagen en geheimzinnige verhalen van ...' [1805; WNT wonderspreukig], 'iets wat tot het verleden behoort' in zal ... weldra tot de mythen ... behooren [1874; WNT welgevuld], 'verhaal dat niet op waarheid berust' in eene mythe, die ... niet meer vol te houden was [1864; WNT].
Internationaal neologisme, gebaseerd op Neolatijn mythus, dat ontleend is aan Grieks mũthos 'uitspraak, gedachte, verhaal, mythe', van onbekende verdere herkomst; Ndl. mythe is wrsch. ook een terugvorming op basis van het oudere mythologie 'geheel van mythen, fabelleer', zie hieronder.
Ook in andere talen heeft dit woord de betekenis 'niet op waarheid berustend verhaal, fabel' gekregen: Engels myth [1830; OED] heeft een dergelijke betekenis sinds 1840 [OED], Frans mythe [1803; TLF] sedert 1878 [TLF], Duits Mythe [ca. 1800; Pfeifer] sedert ca. 1880 [Grimm] en Zweeds myt [1797; SAOB] sedert 1831 [SAOB]. Voor een vergelijkbare betekenisuitbreiding zie fabel.
mythologie 'geheel van mythen van een volk'. Nnl. mythologie 'geheel van mythen' in de mythologie, of heidensche fabelleer [1761; Vad.lett., 24]. Ontleend, al dan niet via Frans mythologie, aan Laatlatijn mythologia, dat zelf ontleend is aan Grieks mūthologíā 'leer der mythen, geheel der overleveringen', gevormd uit mũthos 'verhaal, mythe' en -logíā '-leer, -kunde', zie -logie.
Fries: myte ◆ mytology
83.   navrant bn. 'hartverscheurend'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Nnl. navrant 'hartverscheurend, grievend' [1847; Kramers], tot ik ... mij verwijderen moest - o, het was navrant [1867; WNT Aanv.], het is van een navrante treurigheid [1893; Groene Amsterdammer].
Ontleend aan Frans navrant 'zeer veel smart veroorzakend' [1787; TLF], later ook 'vervelend, hinderlijk' [1856; TLF], het teg.deelw. van navrer 'kwetsen, grieven, diep bedroeven' [1538; TLF], eerder al letterlijk 'verwonden bij snijden of doorboren' [ca. 1130; TLF], ouder nafrer 'id.' [ca. 1100; TLF].
De herkomst van het Franse werkwoord is onzeker: gesuggereerd is dat het via de Normandische dialecten ontleend is aan een Oudnoords werkwoord *nafra 'doorboren met een fretboor of avegaar', waarvan het bestaan wordt verondersteld op grond van het voorkomen van nafarr 'avegaar, fretboor'. Volgens een andere theorie is navrer ontwikkeld uit Latijn naufragāre 'schipbreuk lijden', waarbij overdrachtelijke betekenissen waren ontstaan als 'schade toebrengen, bederven' [7e-8e eeuw; TLF] en 'lichamelijke kwetsuren ondergaan' [eind 9e eeuw; TLF]; reductie van Latijn naufragāre tot Oudfrans nafrer, wrsch. via een vorm *nafregare, mogelijk tevens beïnvloed door vormen met de klemtoon op de eerste lettergeep, is niet onmogelijk. Latijn naufragāre is een afleiding van naufragium 'schipbreuk', gevormd uit navis 'schip', zie nautisch, en frangere 'breken', verwant met breken, en zie fractuur.
Fries: navrant
84.   nectar zn. 'zoet vocht in bloemen'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Vnnl. nectar 'godendrank' in oock ginck sy hem Nectar overvloedich toe meten 'ook begon ze hem overvloedig van godendrank te voorzien' [1561; WNT Supp. ambrosia], bij overdracht 'iets heerlijks' in den nectar ons geschonken in haar gedichten [1644; WNT versch I], 'honing' in hoe men necktar gaert 'hoe men honing verzamelt' [1646; WNT]; nnl. nectar 'heerlijke drank' in de wyn ... de nectar [1708; WNT], 'alcoholische drank' in Schiedamsen nectar 'jenever' [1725; WNT Supp. aftafereelen], 'zoet bloemenvocht waarvan bijen honing maken' in de nectar der bloemen [1858; WNT].
Ontleend aan Latijn nectar 'zoete drank, godendrank', dat zelf ontleend is aan Grieks néktar 'drank der goden', van onbekende verdere herkomst. Een mogelijkheid die wel geopperd wordt, is dat néktar is gevormd uit Grieks nek- 'dood', zie necrologie, en de Proto-Indo-Europese wortel *terh2- 'overwinnen', en dat de letterlijke betekenis dus is 'drank die de dood overwint', zoals het woord ambrozijn 'godenspijs' ook verwijst naar onsterfelijkheid.
Pie. *terh2- wordt gereconstrueerd aan de hand van Sanskrit tarati 'oversteken, overtrekken, overwinnen', met nultrap in āp-túr 'wat het water oversteekt', viśva-túr 'wat over alles zegeviert'.
Fries: nektar
85.   nimf zn. 'mythologisch wezen'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Vnnl. nymphe, nimphe 'godin van lagere rang' in O goden, goddinnen, alle nymphen ...! [ca. 1530; WNT verstrangen], 'bron van inspiratie, geliefde vrouw' in ick sach myn nimphe [ca. 1570; WNT], 'mooi meisje' in ieughdige nimphen [1621; WNT].
Ontleend, al dan niet via Frans nymphe 'godin van lagere rang' [1150-1200; TLF] aan Latijn nympha 'godin van lagere rang, bruid', dat zelf ontleend is aan Griek nýmphē 'bruid, huwbare jonge vrouw; mooi meisje'; deze naam werd gegeven aan de godinnen van bronnen, rivieren, bergen enz., die werden voorgesteld als meisjes of jonge vrouwen. De herkomst van het Griekse woord is onduidelijk.
Meestal wordt uitgegaan van verwantschap met Latijn nūbere 'huwen, tot man nemen'; < pie. *sneubh- 'het hof maken, huwen' (IEW 977); gezien de betekenis 'aaneenbinden' is dit waarschijnlijk een uitbreiding van pie. *snēu-, *snū-, *sneu- 'binden, ineendraaien, aaneenknopen; band, pees'.
Fries: nimf
86.   noedels zn. 'meelspijs in de vorm van sliertjes, lapjes of balletjes'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Nnl. noedels 'meelspijs' in macaroni ... eene soort van noedels [1771; WNT macaroni], (in Italiaansche soepen vindt men) rijst, noedels, meelballetjes ... [1892; Groene Amsterdammer].
Ontleend aan Duits Nudel 'meelballetje, vermicelli' [16e eeuw; Kluge], waarvan de herkomst onduidelijk is. Mogelijk het een variant van Knödel 'knoedel, balletje van deeg of vlees' [14e eeuw; Kluge], dat hoort bij een reeks affectieve kn- woorden die een verdikt of verknoopt voorwerp aangeven, zoals knol en knot; ook in het Nederlands bestaat knoedel 'meelbal' [1771; WNT] en 'kluwen, knot' [1889; WNT]. Een andere mogelijkheid is dat Nudel een verkorting is, met afval van de onbeklemtoonde eerste lettergreep, van menudli 'vierkante deeglapjes in de soep' in het dialect van het Grödnertal (Val Gardena) in Zuid-Tirol, een woord dat terug moet gaan op Latijn minutūlus 'zeer klein', verkleinvorm van minūtus 'klein', zie minuut.
Fries: ?
87.   oker zn. 'gele kleurstof'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Vnnl. oker 'geel mineraal' in mit oker bereyden (gezegd van zeemleer) [1553; WNT zeemsch], oecker 'berggeel' [1567; Claes 1994a], oker 'gele verf' in den ghelen oker niet sparen [1604; WNT vermiljoen]; nnl. oker ook 'donkergele, bruinachtige verf' in bruyn oker [1773; WNT uit-].
Ontleend aan Frans ocre 'gele minerale verstof' [1307-09; TLF], dat via Latijn ochra is ontleend aan Grieks ṓchrā 'gele kleurstof', een afleiding van ōchrós 'lichtgeel', waarvan de verdere herkomst onbekend is.
Fries: oker
88.   oregano zn. 'kruid, wilde marjolein (Origanum vulgare)'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Vnnl. eerst in de vorm orega '(geneeskrachtig) kruid' in de gheslachten van origanum oft orega zijn ... tweederhande: ... de Spaensche orega, ende het wilde gheslacht van orega, dat wij ... grove marioleyne plegen te noemen [1608; WNT orego], dan ook origane in lavender, thijm, origane ... [na 1624; WNT palpiteeren], ook nog orego [1642; WNT orego], orege in zap van orege is goed voor ... [1696; WNT zwering II]; nnl. dan de vorm oregano 'Italiaans keukenkruid' [1968; Mengelberg].
In de huidige vorm is oregano 'keukenkruid' ontleend aan Spaans orégano 'wilde marjolein' [14e eeuw; Corominas], uit Latijn orīganum, dat zelf ontleend is aan Grieks orī́ganos, oreíganos, waarvan de verdere herkomst onbekend is; de plant is afkomstig uit Afrika. De oudere vorm origane met als voornaamste betekenis 'geneeskrachtig kruid' is wrsch. ontleend via Frans origan 'id.' [13e eeuw; TLF]. De oudste vorm orega en de varianten orego, orege 'artsenijkruid' moeten ook zijn ontleend via het Iberisch schiereiland, waar varianten bestaan als Catalaans orenga en Gallicisch ourogo. Orego komt als naam van een geneeskrachtig kruid voor tot zeker halverwege de 20e eeuw (WNT).
In de oudheid verklaarde men de Griekse naam pseudo-etymologisch als een samenstelling van óros 'berg' en gános 'glans, schittering, vrolijke aanblik'; de betekenis zou dus ongeveer zijn 'dat wat schitterend, vrolijk is in de bergen'.
Fries: oregano
89.   papaver zn. 'plant' (geslacht Papaver)
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Mnl. papaver 'zekere plant' in neme tsaet van papaver 'neem het zaad van papaver' [1351; MNW-P], de bladeren van witten papavere [14e eeuw; MNW], tsap van roden papaver [1480-1500; WNT], papaver 'slaapkruid' [ca. 1483; MNW]; nnl. papaver 'rode tuinplant' in papavers, ridderspooren, anjelieren [1764; Vad.lett., 5], 'slaapbol, opiumpapaver' in uitgeperst papaver-sap (opium) [1796; Vad.lett., 119].
Ontleend aan Latijn papāver; de eerste lettergrepen van papaver zijn wrsch. het gevolg van reduplicatie, maar de verdere herkomst is onbekend. De vormen in de Romaanse talen en ontleningen in andere talen, waaronder Italiaans papavero, Frans pavot en Engels poppy, en (met invloed van een Arabisch woord) ook Spaans amapola, bieden ook geen aanknopingspunten. Zie ook klaproos.
Fries: -
90.   pasja zn. 'Turkse titel; heerszuchtig man'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Vnnl. pacha 'Turkse machthebber' in de Pacha ... beval hem ... [1658; WNT ziekertieren]; nnl. pacha, pasha 'titel van Turkse generaal, admiraal of gouverneur' in de visier Jin Aly Pasha [1769; Vad.lett., 105], met den ... prachtlievenden turkschen pacha [1845; WNT], bij overdracht ook 'heerszuchtig man' [1956; Kolsteren].
Ontleend aan Turks pāşā 'hoge titel'; dat woord is ontleend aan Perzisch pādi-šāh 'hoogste heerser, padisjah', gevormd uit pād 'meester, beschermer' en šāh 'koning, sjah'. Zie ook schaak.
Volgens een andere theorie gaat Turks pāšā terug op een oudere vorm bāšā, afleiding van bāš 'hoofd'; in de meeste Europese talen bestaan namelijk oudere ontleningen met b-, zoals Vroegnieuwnederlands bassa 'Turkse hoge ambtenaar' [1542; WNT bassa], Engels bashaw, Frans bacha, enz. In het Turks bestaat echter geen strikte scheiding tussen stemloze en stemhebbende plofklanken, en in het geval van p- en b- kan die onduidelijkheid verergerd zijn door het ontbreken van de p- in het Arabisch (OED); in de Europese talen werden Turkse en Perzische woorden uit het Ottomaanse Rijk ook via het Arabisch ontleend, waar dan een p- in die woorden was vervangen door b-. In het Frans wordt overigens in 1762 bij het woord bacha vermeld dat de -b- in het Turks wordt uitgesproken als de -p- in het Frans (TLF), een aanwijzing te meer dat spelling en uitspraak met b- en p- blijkbaar door elkaar liepen.
Perzisch šāh gaat terug op Avestisch šaya-, verkorting van šāyathiya 'de machtige' en is dan wrsch. verwant met Grieks kektēsthai 'bezitten'; < pie. *tkeye-tyo, uitbreiding van pie. *tkei- 'heersen' (IEW 626); daaruit met de uitbreiding *tke-tro: Sanskrit kṣatram 'macht'; Avestisch xšathra- 'rijk, provincie'.
Fries: pasja

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven