1.   bluffen ww. 'pochen'
categorie:
klankwoord
Mnl. bluffen 'slaan, kloppen' [1411 (kopie van ca. 1450); MNW]; vnnl. bluffen, blaffen 'blaffen, keffen' [1607; Kil.]; nnl. bluffen 'bepaald kaartspel spelen' [1761; WNT uitleggen], 'pochen' [1805; WNT] met daarbij het zn. blufferij 'snoeverij' [1793; WNT onbeschaamdheid].
Vermoedelijk een klanknabootsende vorming naar analogie van woorden als ploffen; oorspr. is het hetzelfde woord als buffen, boffen 'slaan, pochen' [1450-1500; MNW] (met l-epenthese), wrsch. verband houdend met Oudfrans bufe 'slag' [1200] (Nieuwfrans buffe).
Misschien bestaat er een verband met mnl. blaffen 'schimpen' [midden 14e eeuw; MNW]. De betekenis 'snoeven' kan afgeleid zijn van een niet-geattesteerde betekenis 'opblazen', zoals ook in Frans bouffer 'de wangen opblazen' [1160-70]. Ook Engels bluff betekent 'opzwellen' [1722], maar de betekenis 'pochen' [1864] is wrsch. aan het Nederlands ontleend. Dat het Nederlands bluffen als term uit het kaartspel aan het Engels ontleend heeft, is onwaarschijnlijk, gezien de vroege attestaties van zowel verbluffen [1588; Kil.] als van bluf 'snoeverij' en het kaartspel, dat ook roemen of pochen wordt genoemd (WNT).
bluf zn. 'snoeverij'. Vnnl. bluf 'snoeverij' [1643; WNT haan I], 'iets wat alles in zijn soort overtreft' [1644; WNT].
Fries: bluffebluf


  naar boven