1.   föhn zn. 'warme, droge valwind', (NN) 'elektrische haardroger'
categorie:
leenwoord
Nnl. föhn, föhnwind 'warme, droge valwind' [1847; Kramers], de electrische warme luchtdouche (Föhn) [1920; WNT Aanv.], föhn 'elektrische haardroger' [1947; Koenen], "haardroger van een bepaald fabrikaat" [1970; van Dale].
Via het Hoogduits ontleend aan Zwitsers-Duits föhn, foen 'warme, droge valwind in de Alpendalen', dat in het Middel- en Oudhoogduits reeds als resp. phönne 'zuidenwind' en fōno 'warme zuidenwind, wervelwind' is geattesteerd, en dat zelf is ontleend aan vulgair Latijn faonius < klassiek Latijn (ventus) favōnius 'warme westenwind' of aan een hieruit ontwikkelde Romaanse vorm, vergelijk Italiaans favonio 'westenwind'. Het Latijnse woord is een afleiding van favere 'gunstig gezind zijn', zie faveur. De favōnius, ook wel zephyrus geheten, bevorderde het uitlopen en de groei van de gewassen.
De elektrische haarföhn is een uitvinding van de Duitse bedrijf AEG, dat hiervoor in 1899 de merknaam Foen (zonder umlaut en zonder h) liet registreren. De verbeterde handzaamheid en prijs zorgden in de tweede helft van de 20e eeuw voor wijde verbreiding van woord en apparaat. Inmiddels was de merknaam tot soortnaam geworden: in het Duits aanvankelijk nog met de hybride spelling Fön, maar sinds 1998 is de officiële Duitse spelling ook Föhn.
In het BN is haardroger het normale woord, maar is föhn wel bekend als synoniem.
föhnen ww. 'het haar drogen met een föhn'. Nnl. föhnen 'id.' [1974; Koenen]. In tegenstelling tot het bijbehorende zn. wordt dit woord ook in het BN gebruikt.
Literatuur: H. Beelen (2002), 'Heiße Luft; Die wirbelnde Geschichte des Wortes Föhn', in: dblatt 19 (Tijdschrift voor Nederlandse leraren Duits)
Fries: föhn ◆ föhne


  naar boven