1.   gezwind bn. 'snel'
categorie:
leenwoord
Vnnl. gheswindt 'behendig, snel' [1562; Kil.], schickt u te gelt gheswint 'regel snel uw geldzaken' [1617; WNT toe I].
Ontleend aan Duits geschwind 'snel', met versterkend voorvoegsel ge- (sub g) gevormd bij een oud bn. met de betekenis 'krachtig etc.'. De oorspr. betekenis lijkt dus 'sterk, krachtig' geweest te zijn.
Met voorvoegsel alleen: mnd. geswint, geswinde 'sterk'; mhd. geswinde 'snel, overhaastig, onstuimig, dapper' (nhd. geschwind alleen nog 'snel'). Zonder voorvoegsel is het woord algemeen Germaans: os. swīð(i) 'krachtig, behendig'; ohd. swind in eigennamen (mhd. swinde, swint 'sterk, behendig, snel; gevaarlijk, kwaad'); ofri. swīthe 'heftig, zeer' (nfri. swiid 'zeer'); oe. swīþ (bn.) 'sterk', swīðe 'krachtig, snel' (ne. vero. swith 'snel'); on. svinnr 'snel, behendig, dapper'; got. swinþs 'sterk'; < pgm. *swinda-. Ablautend hiernaast pgm. *sunda-, waarvan nl. gezond.
Ook in het Nederlands zijn sporen van het simplex te vinden, zij het niet in de standaardtaal: onl. in eigennamen, bijv. die in het toponiem Suithardeshaghe (onbekende ligging in Holland) [889; Künzel], suitho /swīþo/ 'zeer' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. swide 'sterk' [1328-50; Rijmkroniek]; nnl. dial. swiet 'vlug; zeer; voorspoedig; etc.' (o.a. Gronings, Drents, Gelders-Overijssels, Zaanlands), zwiej (Veluws), zie Weijnen 1998. De uitval van n voor þ is kenmerkend voor het Noordzee-Germaans.
De verdere etymologie is bij gebrek aan zekere verwanten onbekend. Het dichtstbij staat misschien de woordgroep van gezond, bij pgm. *sunda-, als dat inderdaad ablautend met pgm. *swinda- verbonden kan worden.
Literatuur: A.A. Weijnen (1998), 'Etymologische pogingen bij het verklaren van enige dialectwoorden', in: Trefwoord 13, 178-182


  naar boven