1.   gevecht zn. 'strijd'
categorie:
geleed woord
Mnl. gevecht(e) 'gevecht, strijd' in vreselijc es het int ghevecht 'angstaanjagend is het (dier) tijdens het gevecht' [1276-1300; CG II, Nat.Bl.M], steruen in gheuecht 'sterven in de strijd' [1285; CG II, Rijmb.], ook 'geestelijke strijd' in ieghen alle zonden met onverwinliken ghevechte staen 'tegen alle zonden strijd voeren en onoverwinnelijk zijn' [1485; MNW]. Zonder voorvoegsel ook al onl. fehta 'strijd' [10e eeuw; W.Ps.].
Afleiding met het voorvoegsel ge- (sub b) van vechten, letterlijk 'het vechten'.
Ohd. gifeht, (nhd. Gefecht); nfri. gefjocht; oe. gefeoht; zonder voorvoegsel os. fehta; oe. feoht (ne. fight), ofri. fiucht; alle met de betekenis 'gevecht'.
Fries: gefjocht


  naar boven