1.   gedwee bn. 'onderworpen en volgzaam'
categorie:
geleed woord
Mnl. gedwe(d)e 'onderworpen, volgzaam', in die ... maeckten ghedwee in den stryde menighen man 'zij maakten in de strijd vele mannen tam (= doodden ze)' [14e eeuw; MNW], ic ben altoes ghedwe teghen u 'ik ben u altijd gehoorzaam' [1465-86; MNW-R]; vnnl. ghedwee 'zacht, mak, rustig' [1599; Kil.], 'onderworpen en volgzaam' in ootmoedigh en gedwee [1662; WNT]. In het mnl. bestond ook de vorm ghedwa(de), bijv. in dats stille sijn ende ghedwade 'dat is stil en volgzaam, gehoorzaam zijn' [1340-60; MNW-R]; in het vnnl. nog so ghedwa als een schaep 'zo mak als een schaap' [1568; MNW gedwade].
Door syncope van intervocalische d ontstaan uit ouder gedwede, nevenvorm, met i-umlaut van de lange a, van mnl./vnnl. ghedwa(de) 'id.'. Het woord is een afleiding, met het voorvoegsel ge- (sub g), van een niet meer bestaand woord dwade dat 'goed, vriendelijk, deugdzaam' betekende.
Mnd. getwede 'meegaand'; ohd. gidwādi 'gehoorzaam'; < pgm. *þwēþ-, *þwēd-; deze vorm staat wrsch. ablautend naast pgm. *þeuþ-, *þeud- 'goed', waarbij oe. geþiede 'goed, deugdzaam'; on. þýðr 'vriendelijk'; got. þiuþ 'goed', en dat mogelijk de wortel is van het werkwoord duiden.


  naar boven