1.   gouverneur zn. 'bestuurder; huisonderwijzer'
categorie:
leenwoord
Mnl. gouvernere 'bestuurder, regent, landvoogd', in an de gouverneere 'naar de bestuurder van de provincie' [1336-39; MNW]; gouverneerers van den vleeschambochte 'bestuurders van het vleesgilde' [1379; MNW schilddrake], gouverneur [1409; Stall.], gouverneur van Vlaenderen 'stadhouder van Vlaanderen' [ca. 1470; MNW ontvanger]; vnnl. gouverneur ook 'bestuurder van overzeese bezittingen' [1603; WNT Supp. adelborst]; nnl. gouverneur 'huisonderwijzer' [1796; WNT].
De oudste vormen gouverneer en gouverneerer zijn afleidingen van het werkwoord mnl. gouverneren 'besturen, leiden' [1418; MNW versteent], ontleend aan Frans gouverner 'besturen' [guverner ca. 1050; Rey] < Latijn gubernāre 'besturen, heersen', oorspronkelijk letterlijk 'een schip besturen' < Grieks kubernãn 'een schip besturen', dat wrsch. van niet-Indo-Europese herkomst is en waarvan ook cybernetica is afgeleid. De latere vorm gouverneur is ontleend aan Frans gouverneur 'bestuurder' dat ontwikkeld is uit de Latijnse afleiding gubernātor 'bestuurder, regent' van gubernāre 'besturen'.


  naar boven