1.   rustiek bn. 'landelijk'
categorie:
leenwoord
Vnnl. rustijck 'boers, onverstandig, ongemanierd' [1553; Van den Werve], 'boers' [1650; Hofman]; nnl. rusticq 'landelijk, boers' [1805; Meijer], rustiek [1847; Kramers], een rustiek tentje op een heuveltje, een rustiek bruggetje [1878 resp. 1879; Groene Amsterdammer].
Ontleend aan Frans rustique 'plattelands-, landelijk' [ca. 1355; Rey], dat ontleend is aan Latijn rūsticus 'plattelands-; bescheiden, eenvoudig', een afleiding van rūs 'platteland', verwant met ruim 2.
De pejoratieve betekenis rustiek 'ongemanierd' is alleen in de woordenboeken aangetroffen. Het woord wordt vooral gebruikt als bouwkundige term: een rustiek bouwwerk is gemaakt van weinig bewerkt hout, bijv. boomstammen, schors en takken. Ook spreekt men wel van rustieke meubels, dus gemaakt van weinig bewerkt hout.
Fries: rustyk


  naar boven