1.   hoofs bn. 'vormelijk, galant, behorend tot de middeleeuwse liefdescultus'
categorie:
geleed woord
Mnl. hovesch, houesch, hofsch, ook met assimilatie van de -f-: hoesch in houesch 'betreffende het hof; beschaafd, elegant' [1240; Bern.], her walewain die houescher daden gewone was 'heer Walewijn, die zich gewoonlijk beschaafd, wellevend gedroeg' [1260-80; CG II, Wr.Rag.], met hofschen warden ende suten 'met beleefde en vriendelijke woorden' [1265-70; CG II, Lut.K], hoesche messe 'ongevaarlijke messen' [1374-94; MNW]; vnnl. hofsch 'zoals aan hoven gebruikelijk is', meestal met de negatieve connotatie 'stijf en vormelijk', in: hofsche edelingen [1560; WNT verwerpelijk], hoofsche kost [1625; WNT treurig], hoofsche uitwendicheden [1644; WNT uitwendig]; nnl. hoofsche redenen, complimenten en dergelijke viezevazerijen meer [1849; WNT viezevazerij]; soms positief, in vnnl. syn wesen was beleefdt, hoofsch, heerlijc ... [ca. 1580; WNT] hoofse maegt ... schone vrouwen [1635; WNT getuit]. In de literaire betekenis veel jonger: nnl. hoofse zangers, hoofse poëzie [1898; Kuipers].
Hoofs(ch) is ontstaan uit hovesch, naast hofsch, een afleiding met bijvoeglijke -s van hof, verbogen vorm hove, in de betekenis 'verblijfplaats van adellijke personen'; hoofs is dus letterlijk 'zoals aan een hof gebruikelijk is, volgens de gewoonten binnen een hof'. Het woord heeft zich in de 15e en 16e eeuw zowel qua vorm als qua betekenis gesplitst. Van de Middelnederlandse vormvarianten stabiliseerde zich uiteindelijk de westelijke variant heusch, waaruit het huidige heus, met latere betekenisverandering; zie aldaar. De vorm hovesch bleef ook bestaan, kwam in de 15e en 16e eeuw duidelijk minder voor dan de /ö/-variant, maar herleefde weer vanaf de tweede helft van de 16e eeuw, ook door hernieuwde associatie met hof. De vorm hofsch, die vanaf het Middelnederlands bestond, is na de 17e eeuw niet meer aangetroffen.
Het Middelnederlandse woord had uitsluitend een positieve betekenis; de betekenis van hoofs(ch) is aan het eind van de 16e eeuw nog steeds 'zoals aan een hof gebruikelijk is', maar opvallend genoeg wordt het gebruik dan vrijwel uitsluitend pejoratief, wat wrsch. gezien moet worden in het licht van het beeld dat de toenmalige geletterde bevolking had van cultuur en gewoonten aan de ouderwetse vorstenhoven. Positieve connotaties werden overgenomen door het woord hoffelijk (zie hof); eenzelfde betekenisonderscheid bestaat tussen stads en stedelijk, werelds en wereldlijk. Hoofs(ch) herleeft aan het eind van de 19e eeuw als term in het kader van de liefdescultus die aan de Europese hoven van de 12e en 13e eeuw in de mode was geweest, dit in navolging van het begrip amour courtois 'hoofse liefde', dat in 1883 werd geïntroduceerd door de Franse mediëvist Gaston Paris. Andere begrippen, zoals hoofse cultuur, hoofse literatuur, hoofse roman etc. volgden. Overigens spreken middeleeuwse auteurs ook al over bijv. hovesce minnen 'hoofse liefde' [1300-25; MNW-R].
Literatuur: W.P. Gerritsen (2001), 'Hoofsheid herbeschouwd', in: P. de Boer (red.) Beschaving. Een geschiedenis van de begrippen hoofsheid, heusheid, beschaving en cultuur, Amsterdam, 81-105


  naar boven