41.   etage zn. (NN) 'verdieping van een groot gebouw'
categorie:
leenwoord, alleen in België of Nederland
Nnl. 'verdieping' in de bovenste etage [1786; WNT trap I].
Ontleend aan Frans étage 'id.', Oudfrans estage 'verblijf' [1080; Rey], afleiding van het werkwoord ester 'zich staande houden, zich bevinden' < Latijn stāre 'staan', zie staan. De betekenis 'verdieping' bestaat in het Frans vanaf ca. 1155 [Rey].
Etage en verdieping zijn in de NN standaardtaal synoniem. Binnen een zelfstandig woonhuis is verdieping gebruikelijker; voor een etage moet er eerder sprake zijn van een verzameling woningen (bijv. een flat) of van een bedrijfs- of ander groot pand. In het BN is etage ongebruikelijk; alleen dialectisch komt het nog als stage voor.
beletage zn. 'eerste verdieping van een gebouw boven de begane grond of souterrain'. Nnl. bel-étage 'id.' [1866; WNT nis I], De benaming parterre en bel-étage wordt door een Franschman niet begrepen [1908; WNT parterre]. Pseudo-Frans, uit Frans bel 'mooi' (variant van beau voor klinkers) en étage. In het BN betekent het woord bij uitbreiding een volledige woning waarbij de woonvertrekken zich boven kelder of bergruimte bevinden. Als leenvertaling kent men in België bovendien de term schoon verdiep, i.h.b. als aanduiding voor de verdieping van het Antwerpse stadhuis waar de burgemeesterskamer zich bevindt.
42.   flamoes zn. (NN) 'vrouwelijk geslachtsdeel'
categorie:
etymologie onduidelijk, alleen in België of Nederland
Nnl. flamoes 'vrouwelijk schaamdeel' [1914; van Dale], maar ongetwijfeld veel ouder en als taboewoord zelden op schrift gesteld.
Herkomst onbekend. Er wordt wel verband gesuggereerd met Duits Möse 'id.' [eind 18e eeuw; Kluge], Mutze 'id.' (zie ook muts in de betekenis 'domme vrouw'), maar het element fla- blijft dan onverklaard. Verband met plamoes 'dun slijk, weke modder' [1899-1906; WNT plamoezen] is evenmin wrsch. Daarom moet men misschien eerder denken aan een dialectvorm van de vruchtnaam framboos, bijv. flamboeës (mv.) (Weert), flamboos, -boze (oostelijke en zuidelijke dialecten), waarin de -b- dan geassimileerd is. De betekenis van flamoes berust dan op overeenkomst in vorm tussen framboos en clitoris. Dit is echter uiterst speculatief, hoewel vruchtennamen wel vaker worden gebruikt als benaming voor het vrouwelijk geslachtsdeel, bijv. pruim, Kortrijks fraise 'aardbei, vagina', Brugs fitematrulle 'dadel, vagina'. Invloed van Frans framboise, dat naast 'framboos' sinds 1948 ook 'clitoris' kan betekenen, is zeker niet uitgesloten, hoewel de datering dat niet ondersteunt. Voor Jiddische herkomst bestaan geen aanwijzingen.
Literatuur: F. Debrabandere, Kortrijks Woordenboek, Kortrijk/Brugge, 1999, 162; Debrabandere 2002, 102
Fries: -
43.   fors bn. 'krachtig, stevig'
categorie:
leenwoord, alleen in België of Nederland
Vnnl. forts, fortsigh 'gewelddadig, heftig, moedig, opvliegend' [1599; Kil.], fors 'tot geweld geneigd, strijdlustig, onstuimig, woest' [1642; WNT]; nnl. forsch 'stevig, krachtig' [1788; WNT].
Afgeleid van het Middelnederlandse zn. fortse 'kracht, geweld': forche 'versterking op een muur' [1265-70; CG II, Lut.K], fortse 'kracht' [1340-60; MNW-R], fors 'id.' [1671; WNT]. Het zn. is via het Picardisch ontleend aan Frans force 'kracht' [1080; Rey]. De latere vorm fors is geen Nederlandse klankontwikkeling, maar is ontstaan onder invloed van datzelfde Franse woord in de standaardvorm. Het Franse woord is ontwikkeld uit Laatlatijn fortia, oorspr. de onzijdige meervoudsvorm van het bn. fortis 'sterk, dapper', zie fort.
De oude betekenis 'gewelddadig' is in het Nederlands geheel verdwenen, ten gunste van het afgezwakte 'stevig, krachtig'. De verouderde spelling met -sch is kunstmatig ingevoerd (naar analogie van de vele andere bn. die met -sch van een zn. zijn afgeleid, zie -s) ter onderscheiding van het zn.; een andere mogelijkheid is invloed van Duits forsch 'fors, krachtig, energiek'.
Het zn. fors 'kracht' is in het NN volledig verouderd; in het BN bezit het geen standaardtalige status, maar is het wel algemeen bekend, o.a. ook in samenstellingen als pietefors 'kippenkracht' (< Frans petite fors), forsvoer 'krachtvoer', forsbollen 'spierballen, biceps'.
Fries: foars
44.   frangipane zn. 'mengsel van amandelspijs met boter en ei'; (BN) 'gebakje op basis van dat mengsel'
categorie:
leenwoord, alleen in België of Nederland, eponiem
Nnl. frangipane 'mengsel van eieren, bloem, melk, vet, gestampte amandelen, verkruimelde bitterkoekjes en fijne suiker; ter bereiding van taarten en taartjes, ter garnering van zeker pasteiwerk' [1866; Rijnhart, 378a], 'vulling van verfijnde amandelspijs voor gebak' [1952; De Clerck 1981], 'gebakje met of van frangipane' [1984; van Dale].
Ontleend aan Frans frangipane 'mengsel van amandelspijs met boter en ei' [1740; Rey] en 'gebak waarin dit mengsel wordt gebruikt' [1732; Rey]. Dit is ongetwijfeld een eponiem, op basis van de naam van de zeer invloedrijke familie Frangipani in het middeleeuwse Rome (tot en met de 17e eeuw). Maar de reden van deze naamgeving is onbekend. Er circuleren diverse vertellingen. Zo zou markies Muzio Frangipani in de 16e eeuw al een amandelparfum voor handschoenen hebben ontwikkeld (Frans frangipane [1646; Rey]). Ook de naam frangipani voor een Latijns-Amerikaans bomengeslacht wordt wel toegekend aan deze Muzio, die botanist was en in Amerika geweest was en van deze boom een extract zou hebben gebruikt voor zijn parfum. Volgens anderen zou Graaf Cesare Frangipani in 1532 het amandelgebakje hebben uitgevonden. Maar het kan ook gaan om een aan de familie opgedragen spijs. De precieze samenhang tussen deze woorden en de familienaam blijft dus onzeker. De letterlijke betekenis van de familienaam is 'die het brood breekt' (zie fractie en paneren).
Het woord frangipane is in België gebruikelijker dan in Nederland. Zie ook amandel voor de samenstelling amandelpers.
Familienamen als Frangipani 'die het brood breekt' zijn niet ongewoon, vergelijk Scheurweg(s), Clövenbrod, Cassemiche, Brisemiche (Debrabandere 2003).
Literatuur: Grauls 2001
Fries: -
45.   franskiljon zn. (BN) 'voorstander van de overheersing van het Frans in België'
categorie:
leenwoord, alleen in België of Nederland
Vnnl. Franskilion 'Frans fortuinzoeker' [1658; de Vreese 1932, 88]; nnl. franskiljon 'scheldwoord voor een Fransman in België' in fransquillons, Engelsche, Duytsche en andere vreemde luyzen [1837; id., 81], Fransquiljon 'fransgezinde Vlaming' [1838; id., 86].
Ontleend aan oorspr. Brussels-Frans fransquillon, met bovengenoemde betekenissen in vindplaatsen uit respectievelijk 1739 (Piron 1954) en tweemaal 1835 (De Vreese). Dit woord is met het pejoratieve achtervoegsel -illon afgeleid van het Nederlandse bn. fransch 'Frans'. Wellicht naar het voorbeeld van Frans francillon '(scheldwoord voor) Fransman' [1594, Antwerpen; Piron 1954].
Grote bekendheid kreeg dit woord pas na 1830, toen Brussel een grote aantrekkingskracht uitoefende op buitenlandse gelukzoekers, vooral Fransen. In de Franstalige pers werd hiervoor de term fransquillon heringevoerd. De betekenisovergang naar algemener (maar nog wel pejoratief) 'Fransgezinde' vindt men in die tijd om begrijpelijke redenen vooral in de Nederlandstalige pers. De tegenpool van de franskiljon is dan de flamingant.
Literatuur: W. de Vreese (1932), 'De woorden "flamingant" en "franskiljon"', in: TNTL 51, 65-90; M. Piron (1954), "Fransquillon", in: HCTD 28, 14
Fries: -
46.   frigo zn. (BN) 'koelkast'
categorie:
leenwoord, merknaam, verkorting, alleen in België of Nederland
Nnl. frigidaire 'elektrische koelkast' [1930; Brandt/de Haan], frigo 'id.' [1955; Nu Nog 3, nr.14, 13].
Frigidaire is in 1918 in de VS door General Motors als pseudo-Franse merknaam bedacht voor een type elektrische koelkast. Of daarbij gedacht is aan het reeds lang verouderde, maar al in 1636 (Rey) gebruikte Franse woord frigidaire voor 'koude ruimte (i.h.b. met betrekking tot antieke thermen)', is niet bekend. Ten grondslag aan beide woorden ligt in elk geval Latijn frīgidārium 'koele kamer', dat met het achtervoegsel -ārium (zoals in cellārium, sōlārium, zie kelder, zolder) is gevormd bij het werkwoord frīgēre 'koud zijn', zie frigide. In het Frans is frigidaire als merknaam vanaf 1920 (Rey) bekend en werd het algauw de algemene aanduiding voor 'koelkast'. Ook het Nederlands heeft het woord overgenomen, maar in Nederland is het niet blijven bestaan. In België wel, maar het is er nu nagenoeg volledig vervangen door de kortere vorm frigo, ontleend aan Frans frigo 'koelkast' [1941; Rey].
Dat Franse woord is een verkorting van een ander, ouder woord, namelijk frigorifère 'koelinstallatie', of van (chambre) frigorifique 'koelruimte' (beide met een tweede lid dat teruggaat op Latijn facere 'maken', zie feit). Het bestond ook al in de connotatie être frigo 'koud zijn' [1918; Rey] en frigo 'bevroren vlees' [1919; Rey].
Fries: -
47.   frikadel zn. (BN) 'ronde schijf of bal gehakt'
categorie:
geleed woord, alleen in België of Nederland, uitleenwoord
Vnnl. frickedilleke 'in drieën gedeelde gehaktbal; gevulde gehaktrol' [1607; Kil.], een moye frickedel, gefricasseert in de bruyne brande graaf mouweris '... gebraden/gefruit in bruine brandewijn' [1612-1615; WNT frikkadel], frikadel in tot frikadellen hakken 'gehakt van iemand maken' [1636; WNT].
Ondanks de late Franse attestatie wrsch. toch ontleend aan Frans fricadel 'gehaktbal' [1742; TLF], zie fricandeau. In de oudste attestaties is volksetymologische invloed te zien van het werkwoord vnnl. fricken of vriken 'roosteren, bakken' [1599; Kil.] (uit Latijn frīgere 'stoven, braden', zie fruiten).
Terwijl de frikadel als gerechtnaam in Nederland verouderde, bleven naam en gerecht in het Indisch-Nederlands bestaan en werden zij door het Indonesisch ontleend als perkedel 'gehakt' (met metathese en klankwettige overgang f > p zoals in piekeren). In de Indonesische keuken in Nederland is vervolgens in de tweede helft van de 20e eeuw opnieuw de Indonesische frikadel in vele soorten ingevoerd, waaronder ook vleesloze, bijv. een frikadel van kabeljauw, frikadel kool etc.
Zie ook de bedachte productnaam frikandel.
Literatuur: M. Philippa (1994), 'Franse (?) versnaperingen', in: OT 63, 120-121
Fries: frikadel, frikkedil
48.   frikandel zn. (NN) 'langwerpige snack van verduurzaamd, sterk gekruid gehakt'
categorie:
bedenker bekend, alleen in België of Nederland
Nnl. frikandel 'id.' [eind jaren 1950; Zuiderveld 2000].
Een door snackfabrikant De Vries te Dordrecht geïntroduceerde benaming voor een worstvormige snack van gehakt en meel. De naam riep associatie op met de in die tijd vertrouwde frikadel 'ronde schijf of bal gehakt', terwijl de epenthetische n wellicht deed denken aan de veel exclusievere fricandeau. Het succes van deze snack maakte dat de uitspraak met -n- in Nederland algemeen ingang heeft gevonden en door andere fabrikanten werd overgenomen. De spelling werd door woordenboeken echter nog lange tijd afgewezen.
De Vries introduceerde deze worstvormige snack als vervanging voor zijn gehaktbal, die in verband met de nieuwe wettelijke eisen voor het meelgehalte in vleesproducten niet meer zo mocht heten.
Literatuur: U. Zuiderveld (2000), 'De geografie van de frituur', in: OT 69, 179-181
Fries: -
49.   frut zn. (BN dial.) 'puin, (slacht)afval'; (BN) 'bijnaam voor de Gazet van Antwerpen'
categorie:
klankwoord, alleen in België of Nederland
In de betekenis 'slachtafval; gemalen hoofdvlees, gehakt; grof puin, gruzelementen; koffieprut' uitsluitend Zuid-Nederlands dialectisch. Daarnaast in het BN algemeen bekend als bijnaam voor de Gazet van Antwerpen, oorspr. als scheldnaam in het citaat Frut is uwen naam en als Frut zult ge sterven [24 juni 1892; dagblad Het Laatste Nieuws].
De herkomst van het oorspr. dialectwoord is onduidelijk, vergelijk ook prut. De Gazet van Antwerpen verscheen vanaf 1891; genoemde in Het Laatste Nieuws gegeven spotnaam was onderdeel van een wederzijde hetze tussen beide concurrenten. De hetze is voorbij, maar de naam Frut is nog steeds overbekend, en wordt inmiddels door de krant zelf als geuzennaam gebruikt voor een bepaalde vaste rubriek.
Fries: -
50.   fulp zn. (NN) 'soort fluweel met zeer lang haar, pluche'
categorie:
leenwoord, alleen in België of Nederland
Vnnl. felp 'soort fluweel' [1626; WNT], fulp 'id.' [1657; WNT].
Ontleend aan Italiaans felpa 'pluche' [1598; DEDLI], dat is ontleend aan Oudfrans felpe, feupe 'lomp, plunje'. De details van de betekenisontwikkeling zijn niet helemaal duidelijk, maar in elk geval gaat het woord terug op Laatlatijn faluppa 'kaf, strovezel, waardeloos ding', zoals ook in envelop en van onbekende verdere herkomst. In Franse dialecten treden hier vele varianten van op, met variërende klinker, maar met telkens de medeklinkeropeenvolging f - l (of r) - p. Een gemeenschappelijk element in de betekenissen van al die woorden is 'uitgerafelde stof'. In de betekenis 'pluche' is het woord in het Italiaans, Catalaans, Spaans en Portugees overgenomen, maar in het Frans zelf vervangen door pluche.
fulpen bn. 'van fulp gemaakt'. Vnnl. zijn' fulpe broek 'zijn fluwelen broek' [1656; WNT], een schoonen fulpen rock 'een mooie fluwelen rok' [1660; WNT]. Afleiding van fulp.
Fries: -

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven