1.   piano 1 zn. 'muziekinstrument'
categorie:
leenwoord, verkorting, bedenker bekend
Nnl. eerst pianoforte in de toonen van de pianoforte [1793; Vad.lett., 83], dan piano 'modern toetsinstrument' in had zij zich aan het piano geplaatst [1836; WNT], een phantasie van Beethoven voor piano en orchest en koor [1866; WNT].
Verkorting van Italiaans pianoforte [1771; DELI], samentrekking van piano e forte, letterlijk 'zacht en hard' [1598; DELI]. Italiaans piano 'zacht, vloeiend' [voor 1292; DELI], eerder al 'vlak, evenwijdig' [voor 1272; DELI], is ontwikkeld uit Latijn plānus 'glad, vlak, evenwijdig', zie plan. Voor Italiaans forte 'luid, hard' zie fort 'versterkte vesting'. Zie ook piano 2.
De Italiaanse benaming pianoforte voor de voorloper van de piano is een verkorting van clavicimbalo col piano e forte 'klavecimbel met hard en zacht', in 1711 zo genoemd door de uitvinder Bartolomeo Christofiori (DELI), omdat op dit instrument, in tegenstelling tot zijn voorloper het klavecimbel, in gradaties van hard en zacht kan worden gespeeld als de toetsen harder of zachter aangeslagen worden. In een Italiaanse inventaris uit 1598 komt overigens al een instrument voor dat als piano e forte wordt omschreven, maar het is onbekend wat daarmee bedoeld wordt (DELI).
In 1726 noemde Silbermann in Leipzig een door hem vervaardigde piano de fortepiano; in het Nederlands komt fortepiano voor sinds 1795 (WNT). In 1767 werd de fortepiano door Broadwood in Engeland verbeterd en pianoforte genoemd.
Fries: piano


  naar boven