1.   tierelantijn zn. 'overdreven versiersel'
categorie:
geleed woord, leenwoord, geoniem
Nnl. tier(e)lantijnen, tier(e)lantijntjes 'overdreven versiersels' in Maar L. bevielen die tierlantijnen niet (over een mutsje met krullerige versiersels) [1861; WNT], ik houd niet van tierlantijntjes (over een nieuw gebouwd huis) [1884; Groene Amsterdammer].
Gevormd bij een woord voor een 'halfwollen, halflinnen stof', mnl. tierentein, tieretein, tierentey, vnnl. tierliteyn [1540; Toll.] en tierelatay [1683; WNT tieretein], ontleend aan Frans tiretaine 'halfwollen, halflinnen stof' [1245; TLF]. Het Franse woord is wrsch. een afleiding van tiret 'kostbare stof, kostbare lap' [ca. 1140; TLF] dat zelf gevormd is met het verkleiningsachtervoegsel -et van tire 'zijden stof' [ca. 1180; TLF], ontstaan uit middeleeuws Latijn tyrius 'zijde uit Tyrus, havenstad in Feniciƫ' [9e eeuw; TLF]. In vnnl. sucken hope tierentayen, Als dat volck an heur klieren nayen [1619; WNT tieretein] heeft tierentay zowel de betekenis 'stof' als 'tierelantijn'. Ook Spaans tiretaƱa 'fragiele zijden stof' kent de figuurlijke betekenis 'bagatel'.
Fries: tierlantijntsjes


  naar boven