1.   bron zn. 'wel; oorzaak'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Onl. brunnon (datief mv.) 'bronnen' [10e eeuw; W.Ps.], burne, borne in de plaatsnamen Burnehen 'Bornem (Antwerpen)' [1108; Gysseling 1960, 167], Burne 'Born (Limburg NL)' [1125; Gysseling 1960, 167]; mnl. born [1236; CG I, 27]; vnnl. by een bronne 'bij een bron' [1584; WNT willekomen I].
Os. brunno, ohd. brunno (nhd. Brunnen 'put'); ofri. burna (nfri. boarne); oe. burna, brunna; on. brunnr (met andere afleiding); < pgm. *brunna- 'bron, wel'.
Misschien verwant met Grieks phréār (genitief phréatos, phrētós) 'put, fontein, waterbak, -reservoir' uit ouder *phrẽwar < pie. *bhrēu-r-/-nt-, dat ook in Armeens ałbewr 'bron' (< ałbiwr) zit. De nultrap hiervan, *bhru-n[t], zit misschien in het Germaanse woord. De tweede -n- zou uit de zwakke verbuiging kunnen stammen. Verder is ook Oudiers tipra 'bron' (< *toess-bher-ī) verwant. Deze vormen worden wel herleid tot de wortel pie. *bhreu- 'wild bewegen' (gezien het wild bewegende, opborrelende water van de bron). De bron zou dus genoemd kunnen zijn naar het wild bewegende, opborrelende water. Alleen het Germaans vertoont echter deze nasaalinfix: *brenw- > *brenn-. EWgsV denkt aan pie. *gwher- 'warm worden, branden' waarbij ook Latijn formus 'warm' hoort, zie thermo-. Het zou gaan om een -nw-presens. Het is dan echter niet duidelijk hoe de labiovelaar zich heeft ontwikkeld. Gezien de verwanten in het Latijn en Iers, de nasaalinfix en het betekenisveld moet aan een substraatwoord worden gedacht.
In het Middelnederlands was de vorm met metathese van de -r-, born(e), gebruikelijk, net als nog steeds in het Fries. De Nieuwnederlandse vorm staat onder invloed van Duits Brunnen. In de 17e eeuw raakt born in de schrijftaal verdrongen door bron [1638; WNT].
Fries: boarne


  naar boven