1.   muze zn. 'beschermgodin van kunst en wetenschap'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Vnnl. muse 'godin van kunst of wetenschap' in Silenus tvoesterkind vanden Musen 'Silenus, het voedsterkind van de Muzen' [1548; WNT versluizen I], muse waren negen goddinnen aller wetenschap ende consten [1560; WNT wetenschap], aen de solder sijn de Musae's in haer ampt ... geschildert 'op het plafond zijn de muzen in hun functie geschilderd' [1599; WNT zolder].
Ontleend, wellicht mede via Frans muse 'muze' [13e eeuw; TLF], later ook 'inspiratiebron van een kunstenaar' [1575; TLF], aan Latijn Mūsa, dat zelf ontleend is aan Grieks Moũsa 'zanggodin, een der negen godinnen van kunst of wetenschap', met als varianten Aeolisch Moĩsa, Dorisch Mõsa, Spartaans Mõha < ouder *montya, van onbekende verdere herkomst.
De negen muzen waren dochters van de oppergod Zeus. Zij waren godinnen van de kunsten en wetenschappen, met functies en attributen die in de loop der eeuwen wisselden. Het aanroepen van een muze of de muzen was bij antieke schrijvers standaard; in de renaissance keerde deze gewoonte weer terug.
Fries: muze


  naar boven