1.   bedelen ww. 'om een aalmoes vragen'
categorie:
intensiefvorming of frequentatief
Mnl. bedelde (pret.) 'om aalmoezen vroeg' [1348; MNW-P]; vnnl. bedelen '(af)bedelen, dringend verlangen, ijverig zoeken' [1599; Kil.].
Frequentatief van bidden, dat in het Middelnederlands 'verzoeken, bedelen, bidden, belastingen opleggen' betekent. De betekenis is dus 'herhaaldelijk verzoeken, bidden (om een aalmoes)'. Hiernaast vindt men in het Oud- en Middelnederlands het van bede afgeleide werkwoord beden 'bidden, belasten' (< onl. bedon 'bidden' [10e eeuw; W.Ps.]). De -i- van bidden is wrsch. het gevolg van umlaut, die werd veroorzaakt door een erop volgende j (zoals got. bidjan 'bidden' < *bedjan). Omdat deze umlaut nogal vroeg is (ca. 200 na Chr.), moet men ervan uitgaan dat bedelen niet rechtstreeks van bidden is afgeleid, maar van een vorm met -e- (bijv. bedon of beden).
Mnd. bedelen 'bedelen'; ohd. betalōn (mhd. betelen; nhd. betteln); nfri. biddelje.
In het Middelnederlands betekent bedelen meestal '(herhaaldelijk) bidden', slechts een enkele maal wordt de betekenis 'om een aalmoes vragen' aangetroffen.
bedelaar zn. 'iemand die bedelt'. Mnl. bedenlere [1240; Bern.], bedelaere, bedeleere 'bidder, bedelaar'. Afleiding van het werkwoord bedelen met het achtervoegsel -aar. Hier moet opgemerkt worden dat volgens Kluge het Duitse werkwoord betteln gevormd is op basis van het zn. Bettler (Oudhoogduits betalāri) en niet andersom, en dat de functie van het frequentatief bij Duits bitten secundair is. Frans bélître 'waardeloos persoon', ouder belleudre, is ontleend aan het Nederlands (NEW) of Duits.
Fries: biddelje◆bid(de)ler


  naar boven