1.   wanneer vragend en betrekkelijk bw. 'op welke tijd; onder welke omstandigheden'; vgw. 'als, indien'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Mnl. wan eer, wanneer 'op welke tijd; als, indien' in hi dreef wel dicke iamer groet. wan eer so hoge tijt gelach 'hij weeklaagde dikwijls luid als er een hoogtijdag was' [1220-40; VMNW], waner men desen brief in diedsch lesen sal 'wanneer men deze brief in de volkstaal zal voorlezen' [1236; VMNW], wanneer starf di 'wanneer bent u gestorven?' [1276-1300; VMNW].
Gevormd uit mnl. wan eer, letterlijk 'wanneer vroeger'. Het bijwoord wan, met nevenvorm wanne, is als simplex vooral oostelijk Oud- en Middelnederlands: onl. so wanne so siu slaaphe, thaz sie se newecchan, eer siu selua wolla 'dat ze haar, wanneer ze ook maar slaapt, niet wekken voor ze zelf wil' [ca. 1100; Will.], mnl. wanne 'wanneer' [1240; Bern.]. Voor mnl. eer 'vroeger' zie eer 2.
Os. hwān ēr (mnd. wannēr); ofri. (h)wannēr, hōnēr (nfri. wannear, hoenear). Bij mnl. wan(ne) 'wanneer': os. hwan(na) (mnd. wanne, wenne); ohd. (h)wanne (mhd. wanne, wenne, nhd. (vnw.) wann, (vgw.) wenn, met kunstmatig functieonderscheid sinds de 18e eeuw); ofri. hwanne, hwenne; oe. hwenne, hwænne, hwanne, hwonne (ne. when); got. hwan; < pgm. *hwana, *hwannē. Voor de vergelijkbare vorming *hwan-dē zie want 3 'omdat'.
Pgm. *hwan-nē is (met assimilatie van -m- aan de dentaal -n-) ontwikkeld uit pie. *kwom-nē, afgeleid van de vragende voornaamwoordstam *kwo-, zie hoe, met hetzelfde achtervoegsel als in het bijwoord dan 1. Hierbij ook: Latijn quom, cum 'wanneer'; Oudpruisisch kan, Litouws ka 'wanneer'.
Fries: wannear


  naar boven