1.   griet 1 zn. 'meisje; appel'
categorie:
verkorting, eponiem
Mnl. eerst als vrouwennaam, afkorting van Margriet: Grieten [1212-23; CG I, 10], grita 'Grita' [1223; CG I, 8], Griten [1227-32; CG I, 10]; vnnl. griet 'soort appel' [ca. 1600; WNT], Griet 'vrouw, meisje' [1629; WNT].
In beide betekenissen is griet een afkorting van de vrouwennaam Margriet < Margaretha, zie margriet. De naam Griet, Grietje is in de loop van de 16e eeuw een algemene aanduiding voor 'vrouw', 'meisje' of 'liefje' geworden. Het oude appelras heet ook wel Margriet en Zeeuwse griet; bloemen en vruchten krijgen wel vaker persoonsnamen, vergelijk in het WNT bijv. de ingangen aagt II, griet III, margriet.
Fries: Griet


  naar boven