1.   lotus zn. 'Indische waterleliesoort (Nelumbo nucifera)'
categorie:
leenwoord, volksetymologie
Vnnl. Lotus van Egypten 'Egyptische lotus' [1608; Dodonaeus]; nnl. lotos 'Indische lotus' [ca. 1800; WNT].
Via Latijn lōtus ontleend aan Grieks lōtós, dat wrsch. van Semitische oorsprong is. In beide talen werden met dit woord diverse soorten planten aangeduid, waaronder de Egyptische lotus (Nymphaea lotus) en bepaalde klaversoorten. In de Neolatijnse taxonomie is Lotus een geslachtsnaam geworden voor de Rolklaver uit de vlinderbloemenfamilie, maar in de volkstalen werd het woord lotus opgenomen als naam voor bepaalde mediterrane en Aziatische waterleliesoorten. Vrij algemeen bekend is sinds de 19e eeuw vooral de Indische lotus, vanwege zijn status als heilige plant in het boeddhisme.
Fries: loatus


  naar boven