1.   loten ww. 'door het lot laten beslissen'
categorie:
geleed woord
Mnl. in de afleiding mnl. lotinge 'verloting' in van der lottingen van der hallen 'voor de verloting van (de marktstandplaatsen in) de hal' [1363; MNW lotinge], dan ook het werkwoord loten 'verloten' in als men lootte up de halle 'toen men lootte om (de standplaatsen in) de hal' [1384-1407; MNW].
Afleiding van lot.
Mnd. loten, lotten; nhd. losen; ofri. hlotia (nfri. lotsje); on. hluta; alle 'loten; door loting verkrijgen' en afgeleid van het bijbehorende zn. Daarnaast stond met ablaut het sterke werkwoord pgm. *hleutan- 'loten, door loting verkrijgen', waaruit: os. hliotan; ohd. liozan (mhd. liezen); oe. hlēotan; on. hlióta (nzw. ljuta 'ondergaan').
Met een lotinge verdeelde men in de middeleeuwen bepaalde rechten min of meer eerlijk onder de gegadigden, bijv. marktstandplaatsen onder marktlieden of brouwtijden onder brouwers. Voor een latere betekenis van lotinghe, zie loterij.
Fries: lotsje


  naar boven