1.   stappen ww. 'lopen'
categorie:
erfwoord
Mnl. stappen 'lopen' in Mar hi stiep verre voren allene 'maar hij liep in zijn eentje helemaal vooraan' [1285; VMNW] en 'springen' in entie crekel up zine hant stiep 'en de krekel op zijn hand sprong' [1300-50; MNW-R], ook stappede 'stapte' [1340-60; MNW-R]; vnnl. stappen 'met grote passen lopen' [1573; Thes.]; nnl. ook 'uitgaan voor vermaak' [1976; Van Dale].
Oorspr. een sterk werkwoord, met een klankwettige verleden tijd *stoep, die in het Middelnederlands echter al voor de oudste overlevering is vervangen door stiep onder invloed van de reduplicerende sterke werkwoorden (liep, riep, stiet). Halverwege de 14e eeuw verschijnt voor het eerst een zwakke vorm stappede, in dezelfde periode als in het Middelnederduits en Middelengels.
Os. alleen verleden tijd stōp (mnd. stappend, stapen); ofri. stapa, steppa (nfri. stappe); oe. stæppan, steppan (ne. step); alle 'stappen, benen'; < *stapjan-. Deze zijn alle sterk, het Oudhoogduits daarentegen kent uitsluitend zwakke vormen, namelijk stepfen 'stappen' (mhd. stepfen); < pgm. *stappijan- en stapfōn 'vooropgaan, schrijden' (nhd. stapfen) < pgm. *stappōn-. Op grond van de relatief late attestatie van zwakke vormen in het Nederlands, Fries, Nederduits en Engels zijn deze wrsch. niet oorspronkelijk, maar het gevolg van de neiging om sterke-werkwoordsvormen gemakshalve door zwakke te vervangen. On. stǫpla 'uit evenwicht brengen, op en neer gaan' (Nieuwzweeds stappla 'wankelen, onzeker gaan') is eveneens zwak, maar heeft een l-achtervoegsel. Volgens Lühr (1988) is - verder terug in de tijd - het zwakke *stappōn- oorspronkelijk en is het sterke werkwoord ontstaan door gelijkenis in bouwvorm van het zwakke *stappijan- met werkwoorden met j-invoegsel van de zesde klasse van sterke werkwoorden (zoals *hafjan 'heffen').
De -pp- aan het eind van de stam bemoeilijkt het vaststellen van zeker verwante woorden buiten het Germaans. Eén verklaring houdt in dat stappen voortkomt uit een wortel *steb-, die een nevenvorm zou zijn van de grondvorm *stebh-, met de werkwoordelijke betekenis 'steunen, stijf worden, stilhouden' (IEW 1011-1012), zie staf. De -pp- is wrsch. te verklaren met de wet van Kluge (FvW en Lühr 1988), d.w.z. dat pgm. *stappōn- door assimilatie en verscherping teruggaat op een afleiding pie. *stobh-n- van de hierboven genoemde wortel *stebh- (LIV 588). Als men uitgaat van een nevenvorm *step- van deze wortel is misschien ook Oudkerkstavisch stǫpati 'stappen' verwant.
Uit de oudere fasen van de Germaanse talen kunnen twee grondbetekenissen worden afgeleid, namelijk 'zwaar lopen' en 'onzeker, wankelend lopen'. Deze laten zich beide terugvoeren op de betekenis 'met stijve benen lopen', die misschien nog naar voren komt in de betekenis hierboven in 1573 en die voortkomt uit de betekenis 'stijf worden, verstarren' van de wortel. De jongste betekenis 'uitgaan voor vermaak' hoort bij de verbinding gaan stappen. Deze laatste is al oud en heeft altijd een schertsende gevoelswaarde gehad, meestal in de zin van 'de benen nemen' of 'de pijp uitgaan'. In de jaren 1970 heeft gaan stappen zijn huidige betekenis waarschijnlijk overgenomen van op stap gaan.
Literatuur: Lühr 1988, 387; Kroonen 2009
Fries: stappe


  naar boven