1.   granaat 2 zn. 'mineraal, halfedelsteen'
categorie:
leenwoord
Mnl. fine ghernaten 'mooie granaten' [1285; CG II, Rijmb.], garnate 'edelsteen' [ca. 1330; Claes 1994a], robinen ende garnaten 'robijnen en granaten' [1462; MNW]; vnnl. een granaet 'een edelsteen' [1534; Claes 1994a].
Ontleend aan Oudfrans grenat 'granaatsteen' [ca. 1265; Rey], eerder al het bn. granat 'donkerrood (van edelsteen)' [ca. 1130; Rey]. Deze betekenis is mogelijk ontwikkeld uit grenate 'van de granaatappelboom' in pome grenate, zie granaatappel, dat werd opgevat als een aanduiding van kleur (Rey). Zie ook graniet.


  naar boven