|
1. |
graag bw. 'met genoegen' categorie: erfwoord Vnnl. eerst in de betekenis 'hongerig, gulzig', in graech van leden 'met uitgeteerde ledematen' [ca. 1560; WNT wild II], 't zeewater maecktse graegh 'het zeewater maakt ze hongerig' [1623; WNT], maar al spoedig ook meer algemeen 'gretig, belust' in benne graegh om wat te winnen 'zijn erop belust om wat te verdienen' [1618; WNT verbijten], grage koopers 'gretige kopers' [1635; WNT] en 'met plezier, met genoegen' in die help ick staegh al even graegh 'die help ik altijd allemaal met evenveel plezier' [1635; WNT zwaai I]. Graag is de door d-syncope samengetrokken vorm van een niet-geattesteerd *gradig 'hongerig, gulzig'. Wrsch. staat het in verband met de wortel van begeren, zie gaarne en wrsch. ook met gretig. Os. grādag; ohd. grātag; oe. grǣdig (ne. greedy 'gulzig, hebzuchtig'); on. gráðugr (nde. grådig); got. grēdags 'begerig, gulzig, hongerig'; < pgm. *grēdag-, afleiding van *grēdu- 'honger, begeerte', zoals in: oe. grǣd; on. gráðr; got. grēdus 'id.'. Wrsch. hoort deze wortel ablautend bij pgm. *ger- in gaarne. Verdere etymologie onduidelijk. Pgm. *grēdu- 'honger, begerigheid' zou terug kunnen gaan op pie. *ǵhreh1-dh-, uitbreiding van de wortel *ǵherh1- (IEW 440). ◆ graagte zn. 'genoegen'. Vnnl. in de letterlijke betekenis 'honger': de mage zonder graegt [1644; WNT], maar ook al zeer vroeg in minder letterlijke betekenissen, in twee zielens graeghten 'de honger van twee zielen' [1619; WNT ziel I]; nnl. vooral in de uitdrukking met graagte 'met veel plezier' [1833; WNT]. Afleiding van graag met het achtervoegsel -te.
|
naar boven
|