1.   impressie zn. 'indruk'
categorie:
leenwoord
Mnl. inpressie 'het indrukken van iets in of op iets anders' [1485; MNHWS]; vnnl. impressie "een prente oft druckinghe" [1553; WNT], buiten de woordenboeken vrijwel uitsluitend in de abstracte betekenis 'uitwerking op het gemoed of de geest', in d'eerste Impressye 'de eerste indruk' [1575; WNT Aanv.], een seer quaede impressie 'een zeer slechte indruk' [1671; WNT Aanv.].
Al dan niet via Frans impression [13e eeuw; Rey] ontleend aan Latijn impressiƍ 'indruk', ook concreet 'het indrukken, inval', afleiding van imprimere 'indrukken, inprenten', gevormd uit in- 3 'in' en premere 'drukken', zie persen.
Het woord is in het Nieuwnederlands grotendeels vervangen door het neologisme indruk, in het BN meer dan in het NN. Er is inmiddels een licht verschil in connotatie: een impressie wordt meestal gegeven of gemaakt, bijv. in de vorm van een geschreven verslag of een beeldverslag, zoals een foto-impressie, terwijl men een indruk meestal krijgt of heeft; met andere woorden, aan de hand van een impressie kan men een goede indruk krijgen van het gebeurde.


  naar boven