1.   balie zn. 'leuning, toonbank; orde van advocaten'
categorie:
leenwoord
Mnl. baelgie 'leuning' [1290; CG II, En.Cod.], baelie 'stadsomwalling' [1299; CG I, 2575], baelge 'id.' [1299; CG I, 2577]; nnl. balie 'orde der advocaten' [1840; WNT].
Ontleend aan Oudfrans baile, baille 'slagboom' (waaraan ook Engels bail, bayle 'pallissade' [1523] ontleend is). De verdere herkomst is onzeker. Misschien is het afkomstig van middeleeuws Latijn baculum 'stok' (zie bacil) of bajulare 'beschermen'. Een andere mogelijkheid is ontwikkeling uit Frans baillier 'dichtdoen'.
De oorspr. betekenis van balie is 'omheining, omwalling'. Via 'afsluiting, hek' heeft deze zich ontwikkeld tot 'leuning, balustrade' en later tot 'toonbank'. De betekenisontwikkeling tot 'orde der advocaten' heeft te maken met het feit dat rechtbanken een balustrade hebben waarachter alleen de advocaten zitting hebben. Deze leuning, de balie, werd aanduiding voor de advocaten zelf (vergelijkbaar met de betekenisontwikkeling van bar 2 'dranklokaal' in het Engels).
baliekluiver zn. 'leegloper'. Nnl. baliekluivers (mv.) [1839; WNT vereerend]. Samenstelling met kluiver 'knager, bijter', nomen agentis bij kluiven. Een baliekluiver is iemand die over de leuning van een brug hangt en niets uitvoert; hij kluift als het ware aan de leuning.
Fries: balie


  naar boven