1.   -ling achterv. dat persoonsaanduidingen vormt
categorie:
geleed woord
Onl. jungeling 'jongeling' in thar beniamin iungelig (lees: iungeling) 'daar is Benjamin, de jonge man' [10e eeuw; W.Ps.], kamerling 'kamerheer' als toenaam van Gerardus Kamerling [1122; Debrabandere 2003], etheling 'iemand van adel' als toenaam van Isbrand Ethelig (lees: etheling) [1162; Gysseling/Debrabandere 1999], sceuelinc 'schele' als toennaam in terra Sceuelinc 'het land van Scheveling' [1187; Gysseling/Debrabandere 1999]; mnl. tocomelinc 'vreemdeling' [1240; Bern.], din nakomelingen 'jouw nageslacht' [1265-70; CG II].
Algemeen wordt aangenomen dat -ing in -ling etymologisch identiek is aan het achtervoegsel -ing (mnl. -inc) in patroniemen, geslachtsnamen e.d. en in zn. met de betekenis 'behorend bij het door het grondwoord uitgedrukte', bijv. mnl. vlaminc 'Vlaming', vierdinc 'muntnaam, een vierde deel van een stuiver', coninc (zie koning). Als er veel gevallen zouden zijn met een grondwoord op -l, zou -ling kunnen zijn ontstaan door analogie (Schönfeld, par 170A). Zulke gevallen zijn echter weinig talrijk: in het vroegste Nederlands slechts onl. etheling (zie boven), mnl. edelinc, adelinc 'iemand van adel', kaerlinghe 'afstammelingen van Karel' [1300-50; MNW-R] en in het Oudhoogduits o.a. sidiling 'kolonist' bij sedal 'woonplaats'. De -l- is daarom mogelijk een relict van het achtervoegsel -el zoals in Oudgermaanse vleinamen Attila, Wulfila en als verkleiningsachtervoegsel in zn. als druppel. Voorbeelden zijn er in het Oudhoogduits: turiling 'achterdeur' bij turila 'id.', stickiling 'zaagvis' bij steckil 'stekel', kisiling 'kiezelsteen' bij kisil 'id.', wīsiling 'denker' naast wīsil 'leider, kenner'. Ook veel van de Middelnederlandse woorden op -linc hebben inderdaad betekking op kleine zaken of personen, bijv. mnl. halling 'halve penning' < *halveling, vierlinc 'muntnaam, vierde deel van een stuiver' (zie ook boven), schellinc 'bepaalde munt' (bij een onbekend grondwoord, zie schellinkje), crakelinc 'klein baksel', vingerlinc 'vingerring', nestelinc 'jonge vogel', tweelinc (zie tweeling), sogelinc (zie zuigen), vondelinc (zie vondeling).
Os. -ling; ohd. -ling; oe. -ling; on. -lingr; got. -liggs. Algemeen is bijv. mnl. gadelinc; os. gaduling; ohd. gatuling; oe. gædeling; got. gadi-liggs; alle 'verwant, neef, genoot', bij het grondwoord gade. In het Duits, het Nederlands en het Scandinavisch raakte het achtervoegsel wijdverbreid.
Bijna alle zn. op -ling zijn persoonsaanduidingen, gevormd bij zelfstandige of bijvoeglijke naamwoorden (reeds Oudnederlands) of bij werkwoorden (vanaf het Middelnederlands), bijv. jongeling, vreemdeling, leerling, nakomeling. Zaaknamen op -ling zijn in het hedendaagse Nederlands weinig frequent, bijv. krakeling.
Literatuur: Schönfeld, par. 170A
Fries: -ling
2.   -ling(s) achterv. dat bw. vormt
categorie:
geleed woord
Mnl. nuwelinge 'onlangs, pas geleden' [1240; Bern.] (naast mnl. niewinghe 'onlangs' [1281; CG I]), cortelinge 'kort daarna' [1265-70; CG II]; vnnl. sijdelinx 'van opzij komend' [1615; WNT vrijen II], zylinghs 'zijwaarts' [1620; WNT wel V], mondelinx 'mondeling' [1634; WNT wel V], droppelinx 'druppelsgewijs' [1644; WNT droppelings].
De oorspr. vorm is mnl. -linghe; de moderne varianten -ling en -lings zijn hieruit in het Vroegnieuwnederlands ontstaan door sjwa-apocope en toevoeging van een bijwoordelijke -s. De verdere herkomst van mnl. -linghe is onduidelijk. Net als bij het achtervoegsel -ling (mnl. -linc), komt ook bij dit achtervoegsel een variant -inghe voor. Maar zowel in het Middelnederlands als in het Oudhoogduits en het Oudengels zijn afleidingen zonder -l- zeldzaam, bijv. niewinghe 'onlangs'. Het is dan ook niet zeker welke vorm het achtervoegsel oorspr. had. Uiteindelijk verdween de variant zonder -l-.
Men neemt meestal aan dat zowel mnl. -(l)inghe voor bijwoorden, als mnl. -(l)inc voor zn., en misschien ook mnl. -inc voor nomina actionis, etymologisch identiek zijn, waarbij mnl. -(l)inghe < onl. *-(l)ingō slechts een bijwoordelijke uitgang onl. -ō- had. Maar de Germaanse splitsing in afzonderlijke achtervoegsels heeft al in een zeer vroeg stadium plaatsgevonden, waardoor de details over deze relatie zeer onzeker zijn.
Mnd. -linge, -linges; ohd. -(l)ingūn, -(l)ingon (vnhd. -ling, maar nhd. -lings o.i.v. het mnd.); oe. -linga; < pgm. *-lingōn(?), *-ingōn.
De oudste woorden met mnl. -linghe zijn gevormd uit zn., bijv. mondelinghe 'mondeling, hardop' (zie mond), ruggelinghe 'achterwaarts', en uit bn., bijv. galinghe 'plotseling' bij ga 'snel', cortelinghe 'in het kort; binnenkort'. Afleidingen van werkwoorden zijn zeldzaam, zie ijlings onder ijl 1 en rakelings. Veel van deze woorden hebben een synoniem op -lijk, bijv. mnl. mondelike, galike. Er is geen systematisch betekenisverschil tussen -lijk en -ling(s). Zie verder bijv. blindelings onder blind, plotseling, enz.
Literatuur: Schönfeld, par. 170B
Fries: -ling(s)


  naar boven