1.   kring zn. 'cirkel'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Mnl. crinc (in slechts twee attestaties) 'cirkelvormige lijn of voorwerp' in de toenaam van roeger vandencringhe wrsch. 'van de ronde weg' of 'van het ronde stuk land' [1298; VMNW] en eyn ront umbloip off krynck off parck off tzingel 'een ronde omgang of ring of omheining of singel' [1477; Teuth.]; vnnl. kring 'groep bijelkaar horende mensen' in uit den kring der boozen [1687; WNT]; nnl. kring 'ronde of halfronde lijn' in kringen onder de oogen [1784; WNT], 'cirkelvormige rij' in een spelletje in de kring [1907; WNT].
Mnd. krink; mhd. krinc; on. kringr; < pgm. *kringa- 'kring, cirkel'. Een ablautvorm krang komt in het Oost-Nederlands en ook Zaans voor in de betekenis 'binnenstebuiten, verkeerd-om'); vergelijk ook on. kranga 'rondkruipen'; nzw. krångla 'moeilijk doen'. Waarschijnlijk horen bij dezelfde wortel woorden met een -k i.p.v. een -g, zoals krank.
Het woord is mogelijk verwant met Baltische vormen als Litouws grę~žti 'draaien, wenden' (gręž- < prebalt. *grengh), Lets griezt 'draaien, keren'. De opvatting dat het mogelijk om hetzelfde woord gaat als ring, maar dan met onverschoven k- uit een substraat, is speculatief, maar zou een verklaring zijn voor de beperkte spreiding.
Fries: -


  naar boven