1.   eng bn. 'nauw; griezelig'
categorie:
erfwoord, betekenisverschil België/Nederland
Onl. eng- 'nauw, smal', in de plaatsnaam Englide, letterlijk 'smalle helling' (ligging onbekend) [ca. 825-842; Künzel 131]; mnl. enge 'nauw'; vnnl. enghe 'benauwend; smal' [1599; Kil.]; nnl. eng 'griezelig' [1896; WNT].
Os. engi; ohd. engi 'eng, nauw'; ofri. ang- in angneil 'nagelzweer'; oe. ange, ænge, enge 'id.'; on. öngr 'nauw, smal' (nzw. dial ång 'krap, nauw'); got. aggwus 'smal'; < pgm. *angu- 'nauw, smal' (zie ook angst).
Verwant zijn Latijn angere 'benauwen'; Grieks ánkhein 'insnoeren, wurgen' (zie angina); Armeens anjuk 'nauw'; Sanskrit aṃhú- 'nauw'; Oudkerkslavisch ozŭkŭ 'nauw' (Russisch uzkij); bij de wortel pie. *h2enǵh- 'insnoeren, vernauwen' (IEW 42).
De betekenis 'nauw' impliceert een gevoel van insluiting of omsluiting (waarmee nauw zich onderscheidt van het neutralere smal). Via 'weinig ruimte latend' en 'benauwend' kon zo de hedendaagse betekenis 'beangstigend, griezelig' ontstaan. De oude betekenis 'nauw' is nog te vinden in de samenstelling (zee)engte en is in de Belgische spreektaal zeer gebruikelijk, maar komt in Nederland nauwelijks meer voor. Dezelfde ontwikkeling is te zien bij het bn. naar 2, dat hetzelfde woord is als Engels narrow 'smal'. De vormvariant (zonder i-umlaut) ang(e) is al vanaf het Middelnederlands een eigen leven gaan leiden, eerst als bijwoord in constructies als het is hem ange 'het benauwt hem' en in het Vroegnieuwnederlands weer als bn. met de betekenis 'angstig, bang', waardoor het synoniem werd met het verwante bang (= be-ang) en in de 18e eeuw verdween. Ook angstig en misschien aambei zijn verwant.


  naar boven