1.   fabel zn. 'verzonnen verhaal met dieren die als mensen handelen; verzinsel'
categorie:
leenwoord
Mnl. eerst met -v-: fauele 'verzonnen verhaal, sprookje' [1240; Bern.], met daarnaast afleidingen als favelare 'fabelverteller', bijv. in Esopus, die favelare,... die de favele conde maken, hoe beesten ende vogle spraken 'Aisopos de fabeldichter, die fabels kon maken over hoe dieren en vogels spraken' [1300-25; MNW-R], dats fauel 'dat is verdichtsel, onzin' [1300-1400; MNW-R]; later ook met -b-: fabel(e), fabule 'verdichtsel, fabel' [1300-50; MNW].
De oudste vormen zijn ontleend aan Latijn fābula 'verslag, verhaal, toneelstuk, fabel', afleiding van fārī 'verkondigen, spreken', verwant met o.a. pgm. *bannan- 'gebieden', zie ban. Deze vormen hebben de klankwettige overgang van intervocalische -b- > -v- ondergaan en er bestaan ook nog afleidingen als favelare, maar ze worden na de 14e eeuw niet meer teruggevonden. De jongere vorm fabel(e) is ontleend aan Oudfrans fable 'verzonnen verhaal' [ca. 1155; Rey]; mogelijk is de -b- ook onder invloed van het Latijn weer hersteld.
Naast algemeen 'verzonnen verhaal, verzinsel' duidt fabel reeds van oudsher ook een specifiek literair genre aan: het verzonnen verhaal waarin dieren als mensen handelen en spreken, meestal moraliserend aan de hand van waarden die voor alle tijden gelden, zoals eerlijkheid en rechtvaardigheid. Van oudsher bekend is de Griekse fabelliteratuur op naam van Aisopos (ca. 300 v. Chr.), die in de Middeleeuwen en de tijd van het humanisme veel vertaald werd en vele navolgers kreeg; een voorbeeld is de Esopet van Calstaf en Noydekin (1340-60), die 67 fabels omvat. De dubbele betekenis 'verzinsel' naast 'literair genre' bestaat ook in andere talen: Frans fable [ca. 1155 resp. 1180; Rey], Engels fable [beide 14e eeuw; OED], Duits Fabel [al Middelhoogduits, 15e eeuw als literair genre; Pfeifer].
fabuleus bn. 'fabelachtig, onwaarschijnlijk'. Vnnl. zeer fabuloos 'zeer onwaarschijnlijk' [1551; Reygersbergh], fabuleux 'waar men veel over dicht' [1553; van den Werve], fabuleus 'op verzinsels berustend, onwaarschijnlijk' [1600; WNT Aanv.]. Via Frans fabuleux 'id.' [14e eeuw; Rey] ontleend aan Latijn fābulōsus bn. 'legendarisch, ongelofelijk, fabelachtig', afleiding van fābula.
Literatuur: J. Reygersbergh (1551), Dye cronijcke van Zeelandt, Antwerpen, F4V
Fries: fabel ◆ fabuleus


  naar boven