1.   sop zn. 'kookvocht; zeepwater'
Mnl. sop 'vloeibare spijs, saus; kookvocht' [1240; Bern.], ook soppe, in dien ic die soppe. Gheue vte minen coppe 'degene aan wie ik de saus uit mijn schotel geef' [1285; VMNW], Ende hi tsop daer vte ghieten soude 'en (dat) hij de vloeibare spijs daarover moest uitgieten' [1285; CG II], vleeschsop 'vleesbouillon' [1287; VMNW], vleesch stucken vele grote ... Dien hi scoude in den sope 'zeer grote stukken vlees, die hij kookte in het kookvocht' [1291-1300; VMNW].
Mnd. soppe, suppe 'soep, saus, vloeibare spijs'; ohd. sopfa 'geweekt brood' (mhd. sopfe); nfri. sop 'sop, soep' (samengevallen met sop 'sap' < *sapa-, zie sap); oe. sopp 'geweekt brood' (ne. sop); on. soppa (< mnd.?) 'wijnsoep' (nno. soppa 'melk met stukjes brood'); < pgm. *suppa- 'stukken brood in een vloeistof geweekt', dat in het Frans is overgenomen als soupe, zie soep.
Afleiding van de nultrap van de wortel van *sūpan-, zie zuipen. Zie ook soep.
Mnl. sop(pe) (v. en o.) betekent in het algemeen 'vloeibare spijs' en i.h.b. 'vloeistof (bijv. gekookte melk, karnemelk, vleesnat, soep, wijn, bier, water) waarin brood wordt gebrokkeld of gedoopt' (MNW). Het woord kwam veel voor als tweede lid in samenstellingen. Naar analogie ontstond daarnaast de samenstelling zeepsop 'water waarin (stukjes) zeep zijn opgelost', vnnl. seep-sop [1588; Kil.], iets eerder al overdrachtelijk voor een onaangenaam smakende drank: Tschynt zeepzop tzyn [ca. 1561; iWNT]. Ook dit woord werd verkort: De keuken lag versch geschuurd, de roode steenen geschrobd tot het sop er van kleurde [1901; iWNT]. Tegenwoordig is sop 'zeepsop' de belangrijkste betekenis van het simplex. De oorspr. betekenis is nog goed te herkennen in de uitdrukkingen het sop is de kool niet waard en iemand in zijn eigen sop gaar laten koken, en zie de afleiding hieronder. De s- in plaats van de verwachte z- komt vaker voor bij volgende korte klinker en geminaat.
soppen ww. 'indopen; met sop reinigen'. Mnl. soppen 'een lichte avondmaaltijd gebruiken' in Al dar si soppeden dus 'toen zij daar zo zaten te eten' [1285; VMNW], 'brood in eene vloeistof brokken of indopen' in Inden nap ... Daer een ander met v vut drinct En sopt niet want ... dat onhoefscheit es 'sop niet in een drinkbeker waar u samen met een ander uit drinkt, want dat is ongemanierd' [1340-60; MNW-R]; nnl. ook 'met zeepsop reinigen' [1927; iWNT]. Afleiding van sop.
Fries: sop


  naar boven