1.   alibi zn. 'bewijs van onschuld doordat men elders was'
categorie:
leenwoord
Vnnl. alibi 'id.' [1510; Wielant].
Afleiding van het Latijnse bijwoord alibī 'elders, bij een ander', dat een samenstelling is uit alius 'ander' (zie elders, ellende, en ook alias) en ibi 'daar'.
Fries: aliby


  naar boven