1.   tevoren bw. 'op een vroeger tijdstip'
categorie:
geleed woord
Mnl. tevoren, te voren 'op de voorste plaats; tevoorschijn; op een vroeger tijdstip' in sowie so ... clage teuoren bringet (figuurlijk) 'al wie een klacht naar voren brengt', die hier teuoren ghescreuen sin 'die hiervoor opgeschreven zijn' [1236; VMNW], So quam der magt en vision Teuoren 'toen vertoonde zich een visioen voor de maagd', Dar si teuoren plach te stane 'waar het (oog) zich tot dan toe had bevonden' [beide 1265-70; VMNW]; vnnl. Ick seghd u van te voren 'ik zeg het u van tevoren' [1548; iWNT van I].
Gevormd uit het voorzetsel te 1 en het bijwoord voren 'aan of naar de voorzijde, op een vroeger tijdstip, op de eerste plaats e.d.', zie voor 1.
Oorspr. werd tevoren ook in ruimtelijke betekenis gebruikt, maar daarvoor is naar voren of tevoorschijn in de plaats gekomen. Tegenwoordig heeft tevoren vooral een temporele betekenis, waarbij het woord meestal wordt voorafgegaan door van. Tevoren is formeler dan van tevoren.
Fries: tefoaren


  naar boven