1.   sloom bn. 'suf, traag'
Nnl. Slome duikelaar "een martelaar (tobber, knoeier) in de kunst" [1890; De la Mar], Een lange slungel ... een boersche verschijning, die met sloome beenen naarbinnen kwam [1889; iWNT], Die lange, sloome jongen ..., met zijn vreesachtige stem [1890; Gids], zeg jij daar, sloome duikelaar [1893; Nieuwe Gids], 'n Slof mensch, 'n sloome, die niet voor 't vak deugde [1897; iWNT], slome duikelaar "een zeer slecht tooneelspeler" [1899; Woordenschat duikelaar], slomeduikelen "met een (slecht) tooneelstuk, d.i. er maar wat van maken" [1899; Woordenschat], sloom "langzaam", sloome "suffer", sloome duikelaar "iemand die door zijn luiheid ten onder gegaan is; iemand die geen lef heeft" [alle 1906; Boeventaal], de slomme duikelaar, de gnuiverd! [1911; Groene Amsterdammer].
Herkomst onduidelijk. Het is een relatief jong woord; samenhang met sluimeren (NEW, Verc.) is daarom minder waarschijnlijk. Mogelijk is het woord gevormd bij loom, met de anlaut sl- van woorden als slak 1, slenteren, sloffen, slungel, die alle een betekeniselement 'traag' en/of 'suf' in zich hebben (FvWS). De vaste verbinding slome duikelaar, tegenwoordig 'sul, slungel', maar in de oudste en enkele andere oude attestaties gekarakteriseerd als toneeltaal voor 'minder gewaardeerd toneelspeler', is een verbastering van de naam Sjloume Duikelar, een Jiddische auteur uit begin 19e eeuw, volgens Voorzanger/Polak (1915) "de held van allerlei anecdoten en kwinkslagen", volgens S.M. Noach in NTg 10 (1916), 284, de "Joodse Tijl Uilenspiegel". Deze naam, met Jiddisch Sjloume (bij Voorzanger/Polak Shlaume) < Hebreeuws Šəlōmō 'Salomo' en duikelaar in de betekenis 'potsenmaker' < 'buitelpoppetje, acrobaat', zou een pseudoniem zijn van ene Abraham Joseph Swalff (1745-1819).
Of het bn. sloom is ontstaan door herinterpretatie van het eerste lid in deze vaste verbinding slome duikelaar (WNT), of dat het onafhankelijk is ontstaan en slechts de overgang Sjloume > slome heeft gestimuleerd (Stoett), blijft onzeker.
Literatuur: Ch. de la Mar (1890), 'Tooneeltaal', in: Onze Volkstaal, tijdschrift gewijd aan de studie der Nederlandsche tongvallen 3, 254
Fries: sloom


  naar boven