1171.   chimpansee zn. 'mensaap (Pan troglodytes)'
categorie:
leenwoord
Nnl. chimpansee [1761; Donselaar 2000a], chimpansés (mv.) [1864-75; WNT].
Ontleend via Frans chimpanzé [1845; Rey], ouder champanzee [1766; Rey] en quimpezé [1738; Rey] aan Kikongo ki-mpènzi 'mensaap', in de 19e eeuw meestal getranscribeerd als kimpanzi en chimpanzi. Kikongo is een Bantoetaal, behorend tot de Niger-Congo taalfamilie.
Ook het Engels kende het woord rond de tijd dat het in het Frans terechtkwam: the creature which the Angolans call Chimpanze or the mockman 'het wezen dat de Angolezen Chimpanze of de schijnmens noemen' [1738; OED].
Literatuur: J. Daeleman (1980) 'Les étymologies africaines du FEW', in: Vox Romanica 39, 104-119
Fries: sjimpansee
1172.   chip zn. 'geïntegreerde schakeling op plaatje silicium'
categorie:
leenwoord
Nnl. chip "nieuwsoortige computer met betrekkelijk kleine afmetingen" [1979; Verschueren], 'geïntegreerde schakeling op stukje germanium of silicium' [1984; GCW].
Ontleend aan Engels chip 'plaatje halfgeleidend materiaal met geïntegreerde schakelingen' [1962; OED], eerder al afgezaagd of afgeschaafd stukje, plakje, brokje [1330; OED], zie chips.
Sinds de ontwikkeling van de geïntegreerde schakeling (Engels integrated circuit, IC) duidt chip door betekenisverstrengeling de resultaten van verschillende fasen tijdens het productieproces aan. In eerste instantie is een chip een afgezaagd plakje van een staaf silicium. De hierop aangebrachte IC's worden als plaatjes uitgezaagd en eveneens chips genoemd. Hoewel deze chips in velerlei apparatuur (o.m. audio- en videotoestellen) gebruikt worden, gebruikt men het woord thans vooral voor de chip in een computerprocessor, waardoor chip in de algemene taal ook de processor zelf kan aanduiden. Op grond van de omschrijving bij de eerste Nederlandse attestatie mag niet geconcludeerd worden dat het woord destijds op de hele computer overgedragen kon worden; de omschrijving is onjuist, omdat men wrsch. de twee toen nieuwe begrippen (micro)chip en (micro)computer door elkaar heeft gehaald.
chipkaart zn. 'chequekaart met ingebouwde chip voor uiteenlopende toepassingen'. Nnl. chipkaart 'id.' [1991; Verschueren]. Gevormd uit chip en kaart. ◆ chippen ww. 'betalen met elektronisch "contant" geld'. Nnl. chippen 'id.' [1996; Coster 1999]. Afleiding van het zn. chip. Neologisme, gelanceerd tijdens de voorbereidingen op de introductie van dit type betaalsysteem in Nederland. ◆ chipknip zn. 'oplaadbare chipkaart van de banken, waarmee elektronisch "contant" betaald kan worden'. Nnl. chipknip 'id.' [1995; Coster 1999]. Gevormd uit het zn. chip of het werkwoord chippen en knip 'portemonnee'. Bedacht ten tijde van de introductie van het chippen. Het alternatief van de Postbank, de chipper [1996; Coster 1999], is in 2002 in de chipknip opgegaan.
Fries: chip, tsjip
1173.   chipolata zn. 'soort gevulde pudding'
categorie:
leenwoord
Nnl. chipolata 'soort pudding' [1859; WNT Aanv.], ook als chipolata-pudding [1910; WNT Aanv.].
Ontleend aan Frans chipolata 'worstje; ragout of saus bij wild met uien, kastanjes en worstjes' [1866; Rey], eerder al 'ragout met uien' [1742; Rey] < Italiaans cipollata 'id.', een afleiding van cipolla 'ui' < Latijn caepula, verkleinwoord van Latijn caepa 'ui', zie siepel.
De pudding ontleent zijn naam aan zijn overeenkomst in uiterlijk met een fijne ragout. Het Frans kent de betekenis 'pudding' niet, alleen 'varkensworstje' (evenals het Engels en Duits).
1174.   chips zn. mv. 'krokant gebakken aardappelschilfers'
categorie:
leenwoord
Nnl. chips 'gebakken aardappelschilfers' [1950; WNT Aanv.].
Ontleend aan Amerikaans-Engels chips 'krokant gebakken aardappelschilfers' [1893; OED], eerder al Brits-Engels chips 'frietjes', verkorting van potato chips, letterlijk 'aardappelspaanders'. Engels chip betekent meer algemeen 'afgehakt of afgezaagd stuk, houtspaander' [1330; OED] en gaat terug op Oudengels cyp 'stuk hout, boomstronk'.
Os. kip 'paal', kipa 'duig'; ohd. kipfa 'spil, duig' (nhd. dial. Kipf 'langwerpig wittebrood', Oostenrijks-Duits Kipferl (verkleinwoord) 'soort klein gebak'); on. keppr 'stok, staaf' (nzw. käpp 'stok'); misschien een vroege ontlening aan Latijn cippus 'paal'. Zie kappen, zie ook chip.
In het Brits-Engels heten 'krokant gebakken aardappelschilfers' crisps 'krokante (schijfjes)', terwijl 'frietjes' in het Amerikaans-Engels French fried potatoes of French fries 'Franse gebakken aardappelen' heten.
1175.   chirurg zn. 'geneeskundige die vooral operaties verricht'
categorie:
leenwoord
Vnnl. chirurgus 'heelkundige' [1663; Meijer]; nnl. chirurg 'id.' [1872; WL].
De oudste attestatie is ontleend aan Latijn chīrūrgus < Grieks kheirourgós 'hij die met de hand werkt', gevormd uit Grieks kheír 'hand' en érgon 'werk, handeling' (verwant met werk en zie ook energie). De verkorte vorm is gevormd naar analogie van Duits Chirurg, dat ontleend is aan hetzelfde Latijnse woord.
De langere vorm chirurgus bleef nog een tijdlang bestaan [nog in 1912; Kuipers].
chirurgie zn. 'operatieve geneeskunde, heelkunde'. Mnl. uan cirurgien 'van geneeskunde' en met cirurgijen 'met (toepassing van) geneeskunde' [1265-70; CG II, Lut.K]. Ontleend aan Oudfrans cirurgie [ca. 1175; Rey] (Nieuwfrans chirurgie) < middeleeuws Latijn c(h)irurgia < Grieks kheirourgía 'heelkunde', letterlijk 'handwerk'. De spelling met ch- is in de Renaissance onder invloed van de hernieuwde kennismaking met het Grieks en het klassiek Latijn heringevoerd. Gesyncopeerde vormen zijn mnl. surgie [MNHW]; vnnl. surgije [1599; Kil.], surgije [1573; Thes.]. Een vergelijkbare vorm is Engels surgery.. ◆ chirurgijn zn. 'heelmeester'. Mnl. cirurgin 'id.' [1265-70; CG II, Lut.K], cirurgien, siroergien, surisien [13e eeuw; MNW]; vnnl. een chiruergin ofte barbier 'een chirurgijn of barbier' [1563; WNT waarvoor], cirurgijn, cirurgus 'wondarts' [1599; Kil.]. Ontleend aan Oudfrans cirurgien [12e eeuw; Rey] (Nieuwfrans chirurgien), een afleiding van het zn. cirurgie. Uit de gesyncopeerde Oudfranse vorm surgien stammen mnl. surgien [1337; MNW], surgijn [MNHW], en Engels surgeon).
Fries: sirurch, sjiruch◆sirurgyn, sjirurgyn◆sirurgy, sjirurgy
1176.   chirurgie
categorie:
leenwoord
Zie: chirurg
1177.   chirurgijn
categorie:
leenwoord
Zie: chirurg
1178.   chloor zn. 'scheikundig element (Cl)'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. chloor of chlorine 'chloor of chlorine' [1847; Kramers].
Internationaal neologisme, afgeleid van Grieks khlōrós 'groengeel', naar de kleur van het gas. Sir Humphry Davy bedacht in 1810 de naam chlorine voor het element; later ontstond in het Frans de vorm zonder achtervoegsel chlore [1814; Rey].
Grieks khlōrós 'groengeel' hoort bij de wortel pie. hel-, hleh3 'geel, groen' (IEW 429), waarbij ook gal 1, gloed, gloren.
Fries: gloar
1179.   chocolade zn. 'soort versnapering'
categorie:
leenwoord
Vnnl. chocolate [1644; Delattre 7], choqolata 'stof uit cacaobonen' [1662; WNT], Coffy, Chocolade of Thee [1699; WNT]. Wellicht al ouder [begin 17e eeuw; Delattre 20].
Ontleend aan Spaans chocolate < Nahuatl (Azteeks) chocolatl. Het eerste woorddeel is misschien xoco 'bitter', verder is alleen zeker dat het woorddeel -atl 'drank, water' betekent. Wrsch. is het woord door de Europeanen verward met Nahuatl cacáuatl 'cacao(boon)', waarvan cacao afkomstig is; de twee woorden zijn niet met elkaar verwant.
Fries: sûkelarje, sûkelade
1180.   choke zn. 'smoorklep in carburateur'
categorie:
leenwoord
Nnl. choke 'versmalling in de loop van een jachtgeweer om het schot (hagel) minder te spreiden' [1889; Het Sportblad 1, 1], 'smoorklep' in de samenstelling choke-knop [1933; Winkler Prins auto], choke [1951; WNT Aanv.].
Ontleend aan Engels choke 'versmalling in een jachtgeweer' [choak 1786; OED], 'smoorklep, gasklep' [1926; OED], een afleiding van het werkwoord choke 'smoren, (ver)stikken', ontwikkeld uit Middelengels choke, cheke. De verdere herkomst in het Engels is niet helemaal duidelijk; het woord gaat mogelijk terug op Oudengels acēocian 'verstikken' [1000; OED], dat wrsch. verwant is met het zn. cheek, zie kaak 1.
De choke dient om de luchttoevoer naar de koude motor deels af te snijden, zodat die een rijker benzine-lucht-mengsel krijgt.
Fries: choke, sjook

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven