1.   -isme achterv. dat zn. vormt die een leer of verschijnsel benoemen
categorie:
leenwoord
De oorsprong van dit internationale achtervoegsel ligt in Grieks -ismós, dat zelfstandige naamwoorden vormde bij werkwoorden met in de stam het element -iz-, bijv. baptismós 'doop' bij baptízein 'dopen', logismós 'berekening' bij logízesthai 'rekenen'. Een speciale groep bestaat uit afleidingen met de betekenis 'leven, doen of spreken als ...', bijv. ioudaízein 'op zijn joods leven', waarbij dan ioudaismós 'joodse levenswijze'. De eerste Latijnse ontleningen zijn van dit type: Laatlatijn christianismus 'christelijke levenswijze, christelijk geloof', iudaismus 'joodse levenswijze, joodse godsdienst'. Daarna is het vooral in de periode van de scholastiek (11e-15e eeuw) dat hier nieuwe Latijnse woorden bijkomen als namen van theologische en filosofische systemen. In de tijd van de Renaissance beginnen de Romaanse talen en het Engels hiervan woorden over te nemen.
Nederlandse woorden op -isme zijn in de Renaissance nog zeldzaam altijd ontleend via het Latijn of het Frans. Oud zijn bijv.: mnl. sophisme 'drogreden' [1240; Bern.], ontleend via het Latijn aan Grieks sophisma; vnnl. rhumatisme 'reumatiek' [1690; WNT], ontleend via het Latijn aan Grieks rheumatismós, en vnnl. socinianisme 'theologische leer van Socinus' [1690; WNT sociniaan]; van een systematisch gebruik is dan nog geen sprake.
Productief op grote schaal wordt het achtervoegsel in de moderne talen pas in de 19e eeuw. De betekenissen van de nieuwe woorden zijn alle te verklaren uit die van de speciale Griekse betekenis 'het leven als, het handelen volgens, etc.'. De belangrijkste categorieën waarin zij vallen, zijn:
a) Politieke, economische, filosofische systemen, theorieën en doctrines, en kunststromingen, zoals communisme, imperialisme, socialisme, zionisme, impressionisme, vaak gevormd bij eigennamen, zoals boeddhisme, darwinisme, stalinisme;
b) Idem in verzwakte opvatting, in woorden als defaitisme, naturisme, nudisme, racisme, sadisme, amateurisme, centralisme, despotisme, fetisjisme, seksisme, toerisme, vandalisme (zie amateur, centraal, despoot, fetisj, seks, toerist, vandaal). In alle gevallen onder a en de meeste onder b gaan deze woorden vergezeld van een persoonsaanduiding op -ist.
c) Eigenschappen, processen of verschijnselen, bijv. magnetisme, mechanisme, organisme, vulkanisme (zie magneet, mechanisch, orgaan, vulkaan); in deze functie is -isme minder productief;
d) Taalverschijnselen die voortkomen uit een andere taal, bijv. anglicisme, germanisme, en algemener barbarisme, idiotisme (zie barbaar, idioom).
Buiten al deze categorieën valt het woord botulisme. De meeste van deze woorden zijn overigens internationaal, en in veel gevallen is het dan ook moeilijk uit te maken via welke weg zij in het Nederlands zijn gekomen of dat zij inheems gevormd zijn.
Nederlandse woordenboeken uit het begin van de 20e eeuw vermelden naast vormen op -isme soms een nevenvorm op -ismus. In de praktijk zijn deze nauwelijks of niet in gebruik geweest: in het complete archief van weekblad De (Groene) Amsterdammer uit de periode 1877-1940 komen -ismen uitbundig voor, vormen op -ismus daarentegen geheel niet.


  naar boven