|
1. |
shirt zn. 'hemd' Nnl. shirt 'overhemd, onderhemd e.d.' in overhemden, linnen boorden (shirt collars), in alle bestaande modellen [1875; Leeuwarder Courant] en in The club shirt, zijnde het eenige Overhemd met Omgeslagen boord [1881; Groene Amsterdammer], eene uitgebreide collectie Onderkleeding als: Wool-Shirts, Pants, Flanellen ... [1887; Zierikzeesche Nieuwsbode], 'sporttrui' in Een speler ... trekt 'n korte broek en een luchtig shirt aan [1909; WNT luchtig]. Ontleend in diverse betekenissen aan Engels shirt 'soort hemd', verwant met schort. ◆ T-shirt zn. 'katoenen truitje met korte mouwen'. Nnl. waar ... een paar "teenagers" (bakvissen) in blauwe driekwart slacks (broeken) en witte T-shirts (boordloze tricots) gichelend hun milk-shake opzogen [1950; Nieuwe Leidsche Courant]. Ontleend aan Amerikaans-Engels T-shirt 'hemd met korte mouwen' [1920; OED], zo genoemd naar de T-vorm van het shirt. Fries: shirt
|
2. |
T-shirt Zie: shirt
|
naar boven
|