1.   duffel zn. 'een wollen stof'
categorie:
geoniem
Vnnl. Kempesche, Limborghsche, Weselsche, Munstersche, Duffelsche, ende andere diegelijcke Laeckenen [1637; WNT duffelsch], 5 stucken duffels [1637; WNT]; nnl. duffel 'duffelse overjas' [1701-1711; WNT].
Genoemd naar de plaatsnaam Duffel (bij Antwerpen), zoals al expliciet wordt vermeld in de eerste Engelse attestatie: These Duffields, so called from a Town in Brabant, where the trade of them first began 'deze duffels, zo genoemd naar een Brabants stadje waar men deze begon te verhandelen' [1677; OED].
Mnd. düffel (nhd. Düffel); nfri. duffel, ne. duffel, duffle; nzw. duffel.
Vanaf de 15e eeuw maakte Duffel een ware bloeiperiode door dankzij de weefnijverheid. Duffels laken werd tot ver buiten de grenzen verkocht. De duffel als winterjas beleefde na de Tweede Wereldoorlog via het Engels een herleving als duffelcoat.
duffelen 'stevig inpakken, warm aankleden'. Nnl. duffelen 'id.' [1867; WNT]. Wrsch. geen afleiding van duffel, maar een variant van doffelen, frequentatief van doffen, zie opdoffen.


  naar boven