1.   joker zn. 'kaart, speelstuk of teken van algemene waarde'
categorie:
leenwoord
Nnl. Joker '53e kaart in een kaartspel' [1918; Groene Amsterdammer], joker 'speelstuk van algemene waarde in spelletjes' [1976; van Nierop], 'teken in reeks dat staat voor een willekeurig teken of een willekeurige combinatie van tekens (computerterm)' [1986; Boeke].
Ontleend aan Engels joker '53e kaart' [1885; OED], ouder al in de betekenis 'nar' [1729; OED], afleiding van het werkwoord joke 'grappen maken', dat ontleend is aan Latijn iocārī 'id.', afleiding van iocus 'grap', zie jokken en jojo.
De joker in het kaartspel was oorspronkelijk vaak een blanco kaart, maar droeg later doorgaans de beeltenis van een nar. De term kreeg een algemenere toepassing met het opkomen van TV-spelletjes en kon in 1973 al in een politieke conference gebruikt worden in de uitdrukking een joker inzetten. Het gebruik van de computerterm joker als 'wild card' in tekenreeksen is in het Engels onbekend.
Literatuur: H. Boeke (1986), Werken met WordPerfect, Amsterdam


  naar boven