1.   biecht zn. 'bekentenis'
categorie:
geleed woord, waarschijnlijk erfwoord
Onl. begihte 'biecht, bekentenis' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. bijchte 'biecht' [1236; CG I, 28], bygte 'id.' [1240; Bern.], biacht [ca. 1330; MNW], bijechte [ca. 1350; MNW], bigichte 'verklaring, stellige verzekering' [MNHW].
Gevormd uit Proto-Germaans *bi- (zie be-) en *jihti-, waaruit Middelnederlandse zn. gicht(e) 'bekentenis'. Bij gicht(e) 'bekentenis' hoorde ook een Middelnederlands werkwoord gien 'bekennen'.
In de andere continentaal-West-Germaanse talen: os. bigihto; ohd. bijicht, bigiht (nhd. Beichte); ofri. bijechte (nfri. bycht). Zonder voorvoegsel, dus naast mnl. gicht, ook: mnd. gicht; ohd. jiht; ofri. jecht, gecht 'bekentenis', behorend bij pgm. *jehan- 'spreken, verzekeren', waaruit, naast mnl. gien, ook: os. gehan 'bekennen'; ohd. jehan, gehan 'id.'; on. 'bekennen, beloven'. Sommigen, zoals Krogmann 1933, verbinden deze woordgroep met de Germaanse feestnaam Jul: oe. geohhol 'kersttijd' (ne. Yule); on. jól (nzw. jul); got. jiulei-s (mv.) 'Joelmaand; december'; uit pgm. *jehla- 'offerhandeling', een vorm die dan zou samenhangen met *jeha-. Krogmann gaat ervan uit dat het joelfeest oorspr. een offerfeest was met smeekbeden, bezweringen. Dit 'plechtig spreken' kan verbonden worden met pgm. *jeha-. Deze interpretatie is echter weinig wrsch.
Buiten het Germaans is Middelwelsh ieith 'taal' (< *iekti-) verwant, en voorts misschien ook Latijn iocus 'scherts' (zie joker); Umbrisch iuka, iuku (mv.) 'smeekbeden'; Sanskrit (zeer onzeker) yácati 'hij smeekt, eist'; bij de wortel pie. *iek- '(plechtig) spreken' (IEW 503).
De voor-christelijke betekenis van de oorspr. Germaanse samenstelling *bi-jihti- was 'plechtige verklaring'. Dit woord uit de sfeer van de rechtspraak heeft later van het in vorm overeenkomende christelijk Latijnse cōnfessio '(geloofs)belijdenis, biecht' (zie confessie) de betekenis 'biecht' overgenomen. De oorspr. betekenis is in mnl. bigichte behouden gebleven.
Mnl. gicht 'bekentenis' komt overeen met mnl. gicht 'jicht (gewrichtsziekte)' [ca. 1440] (zie jicht). Men veronderstelde namelijk dat jicht werd veroorzaakt door het belezen, het uitbannen van een ziekte of van de duivel door bezweringsformules uit te spreken.
Literatuur: W. Krogmann (1933) 'Jul', in: Zeitschrift für vergleichende Sprach{U+00AD}forschung 60, 114 e.v.; F. Maurer/H. Rupp (1974) Deutsche Wortgeschichte I, Berlin, 160
Fries: bycht


  naar boven