31.   bril zn. 'optisch hulpmiddel'
categorie:
leenwoord, geoniem
Mnl. al keeki duer den bril 'al keek hij door de bril' [1350-1400; MNW-R]; vnnl. bril 'deksel, met rond gat, van het gemak' [1599; Kil.].
Verkorting van mnl. beril 'beril, halfedelsteen' (berillen (mv.) 'berillen' [1287; CG II, Nat.Bl.D]), ontleend aan Latijn bēryllus < Grieks bḗrullos < Middelindisch vēruliya (Sanskrit vaidūriya). Vermoed wordt dat dit uiteindelijk teruggaat op de Zuid-Indische stadsnaam Vēlūr (tegenwoordig Bēlūr).
Mnd. berille; mhd. berille, burille, brill(e) (nhd. Brille); nfri. bril(le), brul; nde. brille.
Rond 1300 werden in Noord-Italië de eerste brillen gemaakt; ze werden genoemd naar het materiaal waaruit ze vervaardigd werden: de halfedelsteensoort beril. Geslepen beril werd gebruikt om van reliekschrijnen en monstransen de inhoud zichtbaar te maken, waarbij de optische eigenschappen duidelijk werden. Als stofnaam wordt beril, beryl nog steeds internationaal gebruikt.
De klemtoon in mnl. beril lag op de tweede lettergreep, zodat de onbeklemtoonde -e- in de eerste lettergreep verdween.
Het woord voor 'bril' werd aanvankelijk in het Nederlands, net als nu nog in bijv. Frans lunettes, Engels spectacles, glasses, vaak in het meervoud gebruikt: een bril bestond immers (meestal) uit twee glazen: Bril, oft brillen [1573; Thes.].
De betekenis 'deksel van het gemak, wc-bril' is vermoedelijk ontstaan uit een betekenis 'rond voorwerp met een gat erin', die uit de betekenis 'bril' voortkwam.
Buiten het Germaans komt de vorm alleen voor in Frans besicles (mv.) 'rond (archaïsch) model bril', dat teruggaat op Oudfrans bericles (mv.) [1328], met verandering van -r- naar -s-.
32.   -burger zn. '(broodje) gehakt'
categorie:
leenwoord, geoniem, verkorting, volksetymologie
Nnl. hamburger "warm broodje met gehakt" [1938; Sanders 1995].
Als een soort achtervoegsel fungeert -burger in de namen van een aantal moderne gerechten (cheeseburger, fishburger enz.), die meestal uit het Amerikaans-Engels zijn overgenomen. Model hiervoor stond Amerikaans-Engels hamburger, genoemd naar de Duitse stad Hamburg. Hamburger is een Duitse afleiding met achtervoegsel -er < pgm. *-warja- (zie -aar), dat dient ter benoeming van inwoners van een stad of land. Van origine is dit een Duitse genitief meervoud: 'van de Hamburgers'; zie ook burger.
Oorspr. was de hamburger een Hamburger Beefsteak, of gebraden gehakte biefstuk met een spiegelei erbovenop. Naderhand ging het woord een gehaktgerecht aanduiden, en nog later het broodje met het gehakt ertussen. Vanaf het moment dat het eerste element als ham 'vlees' (zie ham 1) geïnterpreteerd werd, konden analoge constructies als cheeseburger 'hamburger met kaasplak' [1989; Koenen/Smits 1992] en fishburger 'broodje gefileerde, gepaneerde vis' ontstaan. Ook vernederlandste vormen komen voor: uiburger [1978; Reinsma 1984], visburger [1983; Reinsma 1984] enz.
33.   calvados zn. 'appelbrandewijn'
categorie:
leenwoord, geoniem
Nnl. calvados 'zekere drank' [1961; WNT Aanv.].
Ontleend aan Frans calvados 'appelbrandewijn' [1884; Rey], genoemd naar het Normandische departement Calvados, waar deze appelbrandewijn gestookt wordt, uit de cider (appelwijn) waar Normandië om bekend staat. Over de herkomst van de naam Calvados voor het departement is weinig bekend.
Literatuur: Sanders 1995, 63
Fries: calvados
34.   camembert zn. 'Normandische kaassoort'
categorie:
leenwoord, geoniem
Nnl. camembert 'Franse kaassoort' [1900; Sanders 1995], Camembert 'id.' [1904; WNT kaas].
Ontleend aan Frans camembert, eerder camemberg [1862; Rey], naar de naam van een dorpje in Normandië, in de omgeving waarvan de kaas sinds het eind van de 18e eeuw bereid wordt.
Fries: kamembert
35.   champagne zn. 'soort schuimende wijn'
categorie:
leenwoord, geoniem
Nnl. in de samenstelling champagne wijn 'wijn uit de landstreek Champagne' [1728; WNT bleek I], champagne [1839; WNT verbeelden].
Ontleend aan Frans champagne 'wijn uit Champagne' [1695; Rey], eerder al vin de Champagne. De naam van deze landstreek, oorspr. Campania Remensis 'de vlakte (of: streek) van Reims' [16e eeuw], gaat terug op middeleeuws Latijn campania 'vlakte, veld', een afleiding van Latijn campus 'veld', zie kamp 3. Ook de naam van de landstreek Campagna in Italië komt van Latijn campania.
Literatuur: Sanders 1995
Fries: sjampanje
36.   chianti zn. 'een Italiaanse wijn'
categorie:
leenwoord, geoniem
Nnl. chianti 'Italiaanse wijn' [1847; Kramers].
Genoemd naar de streek van herkomst (in Toscane), zoals veel wijnsoorten.
37.   chinezen ww. 'heroïnedamp opsnuiven'
categorie:
geleed woord, geoniem
Nnl. chinezen (verouderend) '(bij de) Chinees eten' [1975; WNT Aanv.], 'heroïnedamp opsnuiven' [1982; Coster 1992].
Afleiding van het zn. Chinees 'inwoner van, iemand uit China', en van het bn. Chinees 'uit China, van een Chinees'.
De oorspr. betekenis is vrij snel weer in onbruik geraakt, wrsch. door de opkomst van nog andere buitenlandse restaurants in die tijd en misschien mede door de ironiserende betekenisontwikkeling in het drugsjargon van 'iets Chinees nuttigen' naar 'drugs (uit China) op z'n Chinees gebruiken', want ook de methode zelf (het opsnuiven van de damp) stamt uit Hongkong. Deze ontwikkeling zou versterkt zijn door al bestaande woorden als het zn. chineesje, eerst '(uit China afkomstige) opiumbol', later ook 'heroïnebol' [1982; Coster 1998], en de toen meest gewaardeerde heroïnesoort Chinese White.
38.   cognac zn. 'soort brandewijn'
categorie:
leenwoord, geoniem
Vnnl. Canjacken (mv.) 'wijnen uit de Cognacstreek' [1567; WNT wijn]; nnl. canjak 'brandewijn gestookt uit cognacwijn' [1790; WNT], cognacq 'id.' [1860; WNT], cognac 'id.' [1872; WL].
Ontleend aan Frans cognac 'soort brandewijn' [1806; Rey], verkorting van eau-de-vie de Coignac [1710; Rey], 'brandewijn (gestookt) uit Cognac(wijn)', genoemd naar de stad Cognac in de Charente in Frankrijk.
In het Engels is de naam voor de brandewijn eerder opgetekend dan in het Frans: na Conniacke wine [1594; OED] al Conyack brandy 'Cognac brandewijn' [1687; OED] en Coniac [1755; OED]. Dit is het gevolg van het feit dat er al zeer vroeg veel cognac naar Engeland verhandeld werd. De grondleggers van de twee grootste cognacfirma's, Martell en Hennessy, kwamen resp. van Jersey en uit Ierland en de correspondentie en boekhouding van hun bedrijven werden in het Engels gevoerd, waardoor het woord zich pas later in het Frans verspreidde (Rey). Zie ook armagnac.
Fries: konjak
39.   colofon zn. 'mededeling aan het slot van een drukwerk'
categorie:
leenwoord, substraatwoord in brontaal, geoniem
Nnl. colophon 'slot, laatste bladzijde in oude boeken' [1847; Kramers], colophoon [1899; Woordenschat], colofon.
Ontleend aan middeleeuws Latijn *colophon < Grieks kolophṓn '(berg)top; slot, afsluiting; slotformule'. Aangezien het woord voor het eerst voorkomt als naam van een stad in Klein-Azië, Colophon of Kolophōn, gaat men ervan uit dat dit een niet-Indo-Europees woord is (Rey, BDE).
Verwantschap met andere woorden voor 'berg, heuvel', zoals Latijn collis, Grieks kolṓnē, kolōnós, Litouws kálnas, en binnen het Germaans ook Gotisch hallus 'rots', is twijfelachtig.
colofonium zn. 'spiegelhars, vioolhars'. Mnl. Griex pec ende colofonie 'Griekse pek en hars' [1351; MNW bouwen]; nnl. colophonium 'vioolhars' [1734; WNT viool]. Ontleend aan Latijn (resina) colophonia 'zekere hars' < Grieks kolophōnía 'uit Colophon', afleiding van dezelfde Klein-Aziatische stadsnaam; de hars werd daar geproduceerd.
Fries: kolofon
40.   colofonium
categorie:
leenwoord, geoniem
Zie: colofon

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven