11.   astrakan zn. 'bontsoort'
categorie:
leenwoord, geoniem
Nnl. astrachan "ruwe wollen stof met lange haren ...; ook een zware donkerbruine wollen stof, die op dat bont heet te gelijken" [1899; Woordenschat], Astrachan 'bontwerk' [1898; Dale].
Genoemd naar het gouvernement en de gelijknamige stad Astrakhan in Zuidoost-Rusland, waar dit bont van karakoelschapen vandaan komt.
12.   atrium zn. 'soort binnenhof'
categorie:
leenwoord, geoniem
Vnnl. de voorplaetse ... genoemt Atrium [1661; WNT voorplaats]; nnl. atrium mortis "hof of voorzaal des doods" [1824; Weiland], atrium "eene voorkamer aan het hart (eigenlijk een grof weefsel)" [1832; Weiland], 'binnenhof' [1865; WNT].
Ontleend aan Latijn ātrium, volgens klassieke auteurs genoemd naar de Etruskische stad Atra, waar deze wijze van bouwen vandaan kwam. Het Oudromeinse atrium was niet overdekt, zodat het regenwater van het dak van de galerij die eromheen lag, opgevangen kon worden. Het woord wordt ook wel verklaard vanuit Latijn āter 'zwart', omdat deze centrale plaats van de woning oorspr. de haard bevatte, waardoor de ruimte rond het gat in het dak zwart van de rook werd.
13.   azuur zn. 'bepaalde kleur blauw'
categorie:
leenwoord, geoniem
Mnl. van goude ende van asure [1290-1310; MNW-R], met tween libarden van aysure 'met twee azuren (azuurblauwe) leeuwen (op een schild)' [1300-50; MNW-R]; daarnaast lasur [1330-50; MNW-R].
De vorm met a- is ontleend aan Oudfrans asur, aisur [1080] < middeleeuws Latijn azurium. De vorm met la- rechtstreeks aan lazurium. Beide Latijnse vormen zijn via Arabisch lāzuward of lāzaward ontleend aan Perzisch Lāžward, de naam van een stad in Turkestan waar de lazuursteen werd gewonnen. De l- werd in de Romaanse talen als lidwoord opgevat, waardoor de vormen met a- konden ontstaan.
Als naam van een steensoort wordt meestal de samenstelling azuursteen of lazuursteen gebruikt. De lazuursteen werd in de Middeleeuwen via Italië in Europa verhandeld en werd vooral gebruikt om er een blauwe kleurstof van te maken. Het woord (l)azuur wordt meestal gebruikt om er deze kleur mee aan te duiden.
Literatuur: Philippa 1991
14.   baai 3 zn. 'baaitabak'
categorie:
leenwoord, geoniem
Nnl. baai [1860; WNT].
De tabakssoort is genoemd naar de Baai van Chesapeake in Maryland (USA), zie baai 1. Daarvandaan werd de tabak aangevoerd. Deze variëteit is ook bekend onder de naam Friesche herenbaai. Waarschijnlijk is dus de Nederlandse vorm overgenomen uit Fries baai 'baaitabak' [1814; WFT].
Fries: baai
15.   bajonet zn. 'steekwapen op een geweer'
categorie:
leenwoord, geoniem
Vnnl. bajonetten (mv.) [1682; WNT], daarnaast ook wel banjonet (WNT).
Ontleend aan Frans baïonnette [1575], een geoniem afgeleid van de plaatsnaam Bayonne (Zuid-Frankrijk), waar dit wapen in de 16e eeuw uitgevonden of voor het eerst gebruikt werd.
Literatuur: Sanders 1995
Fries: bajonet
16.   baldakijn zn. 'troonhemel'
categorie:
leenwoord, geoniem
Mnl. baudekin 'kostbare stof uit Bagdad' [ca. 1350; MNW], bandekin 'troonhemel uit kostbare stof' [ca. 1350; MNW], baldekine 'kostbare stof uit Bagdad' [ca. 1470; MNW].
Ontleend aan Frans baldekin 'soort stof' [1160; Rey] (later baldaquin [1352; Rey]), baudequin < Italiaans baldacchino, afleiding van Baldacco, de naam waaronder de Arabische stad Bagdad 'door God gegeven' in de Middeleeuwen in Europa bekendstond (naast Baldach, Baldak).
Van de stof, die naar de stad was vernoemd, werden onder andere gordijnen voor hemelbedden en troonhemels vervaardigd; vandaar de betekenisverandering van stofnaam naar 'overhuiving'.
Literatuur: Philippa 1991
Fries: baldakyn
17.   bauxiet zn. 'aluminiumerts'
categorie:
leenwoord, geoniem, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. bauxiet 'witte of bruine delfstof' [1871; Sanders 1995].
Ontleend aan Frans bauxite 'aluminiumerts' [1928; Rey], ouder volksetymologisch gespeld beauxite [1837; Rey]. Het mineraal werd in 1821 bij Les Baux (Bouches-du-Rhône) gevonden en geanalyseerd door de Franse mijningenieur P. Berthier en naar de vindplaats genoemd, met het achtervoegsel -iet dat onder meer in de geologie wordt gebruikt voor namen van gesteenten en ertsen, en ook bijv. in bakeliet.
Fries: bauksyt
18.   bavarois(e) zn. 'nagerecht, ijsgerecht'
categorie:
leenwoord, geoniem
Nnl. bavaroise 'thee met siroop' [1824; Weiland], bavaroise "siroopthee, een beijersche drank" [1847; Kramers], bavaroise 'soort roomijs met vruchten' [1886; Kramers], bavaroise 'schuimige pudding' [1910; WNT Aanv.], bavarois 'koude schuimige pudding' [1948; WNT Aanv.], 'roomijs met vruchten, roompudding' [1982; Dale Hwb], bavarois, bavaroise 'nagerecht met gelatine' [1992; Dale], met daarbij de vermelding een verouderde betekenis 'thee met siroop'.
Er lopen twee ontleningen door elkaar: in de betekenis 'thee met (eierdooier, likeur) en siroop' uit Frans bavaroise 'id.' [1743]; in de betekenis 'soort pudding' uit Frans bavarois [1867; Rey], een verkorting uit fromage bavarois 'Beiers kwarkgerecht' [1815; Rey]. Beide gaan uiteindelijk terug op het bn. bavarois(e) 'Beiers', bn. bij Bavaria 'Beieren'.
De thee met siroop zou rond 1660 in de mode zijn gebracht door Beierse prinsen van het geslacht Wittelsbach die in Parijs woonden en dit drankje nuttigden in café Procope. De pudding is misschien bedacht door een Franse kok die voor een vooraanstaande Beierse familie werkte.
Literatuur: Sanders 1995
19.   beaujolais zn. 'soort Franse wijn'
categorie:
leenwoord, geoniem
Nnl. beaujolais 'wijnbouw' [1967; Bakker], 'wijn' [1984; Dale].
Rode (of minder vaak witte) wijn, genoemd naar de streek waar hij wordt geproduceerd: de Beaujolais in Frankrijk.
20.   beril
categorie:
leenwoord, geoniem
Zie: bril

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven