1.   ruiken ww. 'een geur waarnemen; een geur verspreiden'
categorie:
erfwoord
Onl. riekan 'een geur verspreiden' in glossen: riechon (infinitief), ruecont (3e pers. mv. presens) [beide 10e eeuw; W.Ps.]; mnl. riken 'een geur verspreiden of waarnemen' [1240; Bern.], meestal rieken, ruken 'id.' in crut dat sute roec 'kruid dat zoet rook', sise noede roec 'zij rook er niet graag aan', te riekene enen ghoere 'een geur te ruiken' [1265-70; VMNW], in rukene 'in de reukzin', hie ruokt wel 'hij kan goed ruiken' [beide 1270-90; VMNW]; vnnl. ruycken 'een geur verspreiden of waarnemen' in een heckspringer, die van 't harnis ruyckt 'een rare snuiter die naar het harnas ruikt' [1545; iWNT hekkenspringer], Ruycky dat? 'ruik je dat?' [1550; iWNT snuf]; nnl. rieken 'de gedachte opwekken' in Riekt dit niet naar ketterij? [1830; iWNT].
Mnd. reken, ruken; ohd. riohhan (nhd. riechen 'een geur waarnemen of verspreiden'); ofri. riāka (maar nfri. rûke is ontleend aan het mnl. of mnd.); oe. rēocan (ne. reek 'stinken, wasemen'); on. rjúka 'rook verspreiden' (nzw. ryka); alle oorspr. 'rook of damp verspreiden', < pgm. *rūkan-, *reukan-. In het West-Germaans breidde de betekenis zich uit naar 'een geur verspreiden' en in het Nederlands en het Hoogduits verder naar 'een geur waarnemen'. In deze laatstgenoemde talen is de oorspr. betekenis overgegaan op het werkwoord roken, waarvoor zie rook, dat net als reuk ablautend verwant is met ruiken.
Verdere herkomst onbekend. Buiten het Germaans geen zeker verwante woorden.
In de infinitief en de tegenwoordige tijd van dit woord hebben de Germaanse talen twee verschillende vocalismen. In de andere stamtijden van dit sterke werkwoord bestond geen verschil: mnl. rieken/ruken, rooc, roken, geroken. De twee klanken gaan terug op Proto-Germaans *eu resp. ū. In het Nederlands rieken resp. ruiken komen beide terug, maar bij de andere sterke werkwoorden met dezelfde eigenschap is in het Nederlands slechts de variant met (> nnl. ui) bewaard gebleven, bijv. buigen naast Duits biegen, druipen naast Duits triefen, kruipen naast Engels creep, sluiten naast Duits schließen. Opvallend is luiken, dat in alle Germaanse talen een lange ū heeft. De ū is wrsch. ontstaan uit oudere korte u naar analogie van de lange ī in de sterke werkwoorden van de eerste klasse. De u kan dan als nultrap van *eu worden beschouwd. Maar het waarom achter deze variatie is omstreden. De variatie rieken/ruiken is van een andere aard dan die van lieden/luiden.
In het Middelnederlands was rieken overwegend zuidelijk en oostelijk, ruken noordelijk en oostelijk. Ruiken is in het NN de standaardvorm geworden, maar in het BN komt rieken nog steeds voor. Daarnaast bestaat rieken sinds de 17e eeuw in de NN schrijftaal in de betekenis 'een geur verspreiden'. Daaruit is vervolgens de overdrachtelijke betekenis 'de gedachte opwekken' ontstaan.
welriekend bn. 'een aangename geur verspreidend'. Mnl. wel riekenden wijn 'aangenaam geurende wijn' [1287; VMNW], alle gore welrukender crude 'alle geuren van welriekende kruiden', scone welriekende rosen 'mooie welriekende rozen' [beide 1340-60; MNW-P]. Gevormd uit wel 1 'goed (bijwoord)' en het teg.deelw. van rieken.
Literatuur: Van Bree 1987, 210-211
Fries: rûke ◆ -


  naar boven