1.   constitutie zn. 'grondwet; gestel'
categorie:
leenwoord
Vnnl. constitutie 'toestand, samenstelling' [1562; Tetraglotton]; 'lichaamsgestel' in de welvaarendheid eener sterke constitutie [1682; WNT visite]; nnl. 'wet, wet van de vorst' [1728; Claes 1997], 'staatsinrichting' [1786; WNT vaderlandslievend], 'grondwet' [1795; WNT requireeren]. De laatste twee betekenissen staan onder invloed van de ontwikkelingen in het politieke denken in Frankrijk en bij de filosofen van de 18e eeuw en de revolutie van 1789. Daardoor ontstond een sterke Franse invloed op de taal van de politiek.
Al dan niet via Frans constitution (ouder constituciun) 'toestand; reglement, geheel van wetten' [ca. 1170; Rey], 'gestel' [1546], 'grondwet' [1791; Rey], ontleend aan Latijn cōnstitūtiō 'vaste inrichting, toestand, vaststelling, bepaling' bij het werkwoord cōnstituere 'opstellen, neerzetten; regelen, bepalen', gevormd uit com- 'samen, met' en statuere 'opstellen', een afleiding van sistere (verl.deelw. status) 'plaatsen', reduplicerende vorm van stāre 'staan', zie . Het woord is in de oudste vindplaatsen wrsch. uit het Latijn overgenomen. Bij de latere betekenisontwikkeling speelt de invloed van het Frans een grote rol.
Fries: konstitúsje.


  naar boven