1.   integreren 2 ww. 'in een geheel opnemen of opgaan'
categorie:
leenwoord
Vnnl. integreren 'in een geheel opnemen' in indien de interruptie comt by faute van den juge, sal moeten de sake doen integreren by besloten letteren 'als de onderbreking gebeurt door de schuld van de rechter, dan moet hij de kwestie laten opnemen in een gesloten brief' [1613; Stall.]; nnl. dat de provincie Luxemburg ... eenen integrerend deel van Belgie uitmaakt [1830; WNT zetelplaats], om haar geleidelijk te integreeren in een vreemden zwerm [1907; WNT Aanv. moer I]; sinds kort ook onovergankelijk integreren 'in een geheel opgaan (meestal gezegd van personen)' [1992; van Dale]. Daarnaast vnnl. integreren 'helen, genezen' [1654; Meijer], maar in deze betekenis alleen gevonden in de woordenboeken van Meijer, die dat wrsch. als medische term baseerde op klassiek Latijn integer '(o.a.) gezond, niet gewond'.
Ontleend aan Duits integrieren 'in een groter geheel opnemen, volledig maken, aanvullen', vooral als teg.deelw. integrierender (Bestand)teil 'noodzakelijk of onlosmakelijk bestanddeel' [beide 18e eeuw; Pfeifer]. Het Duitse woord is ontleend aan Latijn integrāre 'aanvullen, hernieuwen, opfrissen', een afleiding van integer 'geheel, volledig', zie integer.
Het Nederlandse woord had aanvankelijk vooral een wetenschappelijk karakter. Frequent gebruik in de algemene taal treedt pas op sinds de Tweede Wereldoorlog, dus wrsch. onder invloed van Engels integrate 'in een groter geheel opnemen' [begin 19e eeuw; OED], met name van bevolkingsgroepen [1948; OED], en voor het BN van Frans intégrer 'in een groter geheel opnemen' [begin 20e eeuw; Rey].


  naar boven