1.   integraal 2 bn. 'volledig, een geheel uitmakend'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. integraal 'geheel, volkomen' [1777; Meijer], integrale schuld 'de volledige schuld' [1814; WNT].
Ontleend aan Frans intégral 'id.' [1640; Rey], geleerde afleiding van Latijn integer 'geheel', zie integer.


  naar boven