1.   intendance zn. (NN) 'beheer van een hofhouding; legerafdeling'
categorie:
leenwoord
Nnl. de generale intendance 'algemene beheersafdeling van de overheid' [1815; WNT], de intendance 'legerafdeling belast met de verzorging, kleding, huisvesting etc. van het leger' [1861; WNT staf I], de intendance van het Koninklijk paleis '(de afdeling voor) het beheer van het koninklijk paleis' [1911; WNT].
Ten tijde van de Franse bezetting (1811-1813) ontleend aan Frans intendance 'beheersafdeling van een buitengebied' [1690; TLF], later ook 'legerafdeling voor de verzorging etc. van het leger' [1845; TLF], eerder al in de algemene betekenis 'het beheer' [1543; TLF]; dit woord is een verkorting van superintendence [1491; Rey], ontleend aan middeleeuws Latijn superintendentia 'beheer, toezicht', een afleiding van klassiek Latijn superintendere 'het opzicht hebben', gevormd uit super 'boven, opper-', zie super(-), en intendere in de overdrachtelijke betekenis 'zich voor iets inspannen, streven naar', eigenlijk 'spannen, strekken', zie intens.
Ook het met intendance samenhangende zn. intendant 'beheerder, uitvoerder, lid van een intendance' komt in het Frans eerder al voor als superintendent 'beheerder', ontleend aan middeleeuws Latijn superintendens, teg.deelw. van klassiek Latijn superintendere. Ook in het Nederlands kende men de term superintendent 'oppertoeziener' [1583; WNT] en superintendentie 'oppertoezicht' [1599; WNT], termen die bij verschillende (overheids)takken van dienst in gebruik zijn geweest, later alleen nog in Nederlands-Indiƫ.


  naar boven