1.   bekrompen bn. 'kortzichtig; niet ruim'
categorie:
geleed woord
Vnnl. bekrompen 'samengetrokken, beperkt van omvang' [1678; Hexham].; nnl. bekrompen beginzels 'kortzichtige beginsels' [1784; WNT].
Verl.deelw. van een werkwoord bekrimpen 'beperken, inperken' dat nauwelijks bestaat buiten het wederkerende zich bekrimpen 'zich beperken' [1808; WNT], en dat is afgeleid met be- van het sterke werkwoord krimpen.
Mnd. bekrumpen 'samengetrokken', ook overdrachtelijk in ein bekrumpen herte 'een bevreesd hart', bij bekrimpen 'laten krimpen' [1472; Schiller/Lübben]; nfri. bekrompen.
De oudste betekenistoepassing is concreet: 'beperkt van omvang'; dat werd echter algauw ook van de geest gezegd.
bekrompenheid zn. 'kortzichtigheid, kleingeestigheid'. Vnnl. bekrompenheit 'beknoptheid' [1672; WNT]; nnl. bekrompenheid 'kleingeestigheid' [1805; WNT]. Afleiding met -heid.
Fries: bekrompen


  naar boven