1.   schroef zn. 'staafje met schroefdraad'
categorie:
leenwoord, uitleenwoord, geleed woord
Mogelijk al mnl. schruyve (zonder vertaling) [1477; Teuth.]; vnnl. schroef 'schroef, klemwerktuig met schroef' in De persse [is] ... van bouen vast gemaect met spien, sluetelen, vysen, oft scroeuen [1567; iWNT vijs I], vyskens oft scroefkens 'schroefjes' [1567; iWNT timpaan], tongh-schroefken 'soort martelwerktuig om de tong in te klemmen' [1588; Kil.], nam zyn voorste duym, en schroefse in een schroef [1615; iWNT]; nnl. schroef 'voortstuwingswerktuig' in Nu sedert weinige jaren de schroef als voortstuwer is uitgevonden, en alzoo de raderen op zijde van het schip vervallen kunnen [1859; iWNT].
Wrsch. ontleend aan Oudfrans escroue 'schroefgat' [1392; Rey], ouder escroe 'id.' [ca. 1270; FEW] (Nieuwfrans écrou 'schroefmoer'), naast reeds middeleeuws Latijn scrofa 'id.' [9e eeuw; FEW]. Dit woord gaat in deze uitsluitend Gallo-Romaanse betekenis terug op klassiek Latijn scrōfa 'zeug' (vanwaar nog wel Italiaans scrofa en Roemeens scroafă 'id.').
Mnd. schruve 'schroef'; mhd. schrūbe 'schroef' [1361; Pfeifer] (nhd. Schraube), vnhd. en nhd. gewest. Schraufe; vne. skrewe (ne. screw); nzw. skruv.
De Gallo-Romaanse betekenisovergang 'zeug, wijfjesvarken' > 'schroefgat, -moer' heeft een parallel in Spaans puerca 'zeug; schroefmoer' en in Nederlands moer 1 < moerschroef < moederschroef. Daarnaast is al in de 4e eeuw een Latijnse betekenis scrofa '(varkens)vagina, gat' geattesteerd (FEW), wat mogelijk een overgangsbetekenis is geweest. Verband met de schroefdraadvormige varkensstaart (Kluge21) is minder waarschijnlijk.
De betekenis 'schroefgat' is in het Nederlands onbekend, op één attestatie na: vnnl. een schroeve 'een schroefgat' [1573; Thes.]. De algemene betekenis in het Vroegnieuwnederlands is 'klemwerktuig met schroefdraad'. Deze is tegenwoordig nog herkenbaar in de samenstellingen bankschroef en duimschroef. Daarnaast kent men sinds de 18e eeuw de onderscheidende samenstellingen moederschroef, moerschroef 'schroefmoer' en vaderschroef, vaarschroef 'schroef' (uit resp. moeder- en vaderschroef), maar al in de oudste, 16e-eeuwse attestaties komt ook het simplex schroef in de huidige, in het Frans onbekende betekenis 'staafje met schroefdraad' voor, wrsch. onder invloed van het werkwoord schroeven (zie onder). Deze betekenis was aanvankelijk vooral Noord-Nederlands. In het Zuid-Nederlands spreekt men van vijs, zie vijzel 2. Duits Schraube en Engels screw gaan eveneens op het Frans en/of het middeleeuws Latijn terug, en hebben dezelfde betekenisverandering ondergaan als het Nederlandse woord schroef.
De schroef van een schip is zo genoemd vanwege de schroefsgewijs op de as geplaatste bladen.
schroeven ww. '(met) schroeven bevestigen'. Vnnl. in de afleiding verschroeven 'van schroeven voorzien' in 2 bussen verschroefft [1521; iWNT verschroeven], dan schroeven 'met schroeven bevestigen of op elkaar drukken' in becleet met eycke plancken, vier op malcanderen geschroeft [1592; iWNTvrij], schroeven 'id.' [1599; Kil.], Persen of andere instrumenten, daer men mede kan schroeven, drucken ofte stampen eenige metalen van Gout, Silver, Kooper, Yser, ofte andere [1611; iWNT pers IV], op konstrijck goud gheschroeft 'op kunstig goud bevestigd' [1614; iWNT]. Afleiding van schroef.
Fries: skroefskroev(j)e


  naar boven