1.   rimpel zn. 'plooi, groef'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Mnl. rimpe 'rimpel, gezichtsplooi', overdrachtelijk in Die maget sonder rimpe 'de jonkvrouw zonder gebrek' [ca. 1450; MNW]; vnnl. Floris en hadde rimpe noch baert in sijn aensicht 'het gezicht van Floris had rimpel noch baard' [1517; MNW], Rimpelen des voorhoofts oft aensichts [1554; WNT], rimpe, rimpel 'rimpel' [1599; Kil.]. Daarnaast eerder al mnl. rompel 'rimpel' [1287; MNW].
Mnd. rimpel 'rimpel'; oe. rympyl 'rimpel'; < pgm. *hrimpila- 'rimpel'. Vermoedelijk een verkleinvorm met het achtervoegsel *-ila-, zie druppel, bij het zn. *hrimpōn-, waaruit mnl. rimpe 'id.' en mnd. rimpe 'id.'. Afleiding van het sterke werkwoord pgm. *hrimpan- 'rimpelen, verschrompelen', waaruit: mnl. rimpen; mnd. rimpen; ohd. rimpfan; oe. hrimpan 'wringen, kreukelen'.
Buiten het Germaans kan een verband worden vermoed met: Grieks kárphein 'laten verschrompelen'; Litouws skrèbti 'droog zijn'; bij de wortel pie. *(s)kerb(h)-, *(s)kremb- 'draaien, krommen; verschrompelen' (IEW 948), naast *remb- in Oudiers remmad (< *rembatu) 'wringen', maar formele samenhang is problematisch. Daarnaast bestond in het Germaans ook een vorm met kr- met gelijksoortige betekenis krimpen, zoals ook kring naast ring staat. Met s-mobile behoort ook schrompelen bij deze groep. Opmerkelijke vormen met wr- zoals vnnl. wrempen, wrimpen 'plooien, vouwen' [1599; Kil.] kunnen beïnvloed zijn door wringen.
Fries: romfel


  naar boven